20774 |
muisjes |
muizenkeuteltjes:
Syst. Frings
mø͂ͅzəkōͅtəlkəs (Q002p Hasselt),
muizenstrontjes:
mø͂ͅezəstri.ntšəs (Q002p Hasselt),
strontjes:
Syst. Frings
strintšəs (Q002p Hasselt)
|
Beschuiten met muisjes [N 16 (1962)] || muisjes, muizekeuteltjes
III-2-3
|
20122 |
muizen |
muizen:
mø͂ͅzə (Q002p Hasselt),
muizen vangen:
mès vange (Q002p Hasselt)
|
de katten muizen [ZND 31 (1939)]
III-2-1
|
21642 |
muntgeld |
enkel:
ps. omgespeld volgens Frings.
ēͅŋkəl (Q002p Hasselt),
enkel geld:
ps. omgespeld volgens Frings.
ēͅŋkəl geͅlt (Q002p Hasselt),
kleingeld:
ps. omgespeld volgens Frings.
klēgeͅlt (Q002p Hasselt),
los geld:
ps. omgespeld volgens Frings.
loͅsgeͅlt (Q002p Hasselt),
species:
ps. omgespeld volgens Frings.
spēsəs (Q002p Hasselt)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34069 |
muntige koe |
lege koe:
lēx [koe] (Q002p Hasselt),
muntige:
mentǝgǝ (Q002p Hasselt)
|
Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28]
I-11
|
18632 |
muts met pompon |
muts:
moͅts (Q002p Hasselt),
pots:
poͅts (Q002p Hasselt)
|
muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18418 |
muts: algemeen |
met:
Ouderwets vrouwenkapsel.
maet (Q002p Hasselt),
metje:
Ouderwets vrouwenkapsel.
maetšə (Q002p Hasselt),
muts:
muts (Q002p Hasselt),
møts (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
pots:
?Du. Kapuze.
pots (Q002p Hasselt)
|
muts || muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND] || pots: rode muts zonder klep
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
houtmijt:
ps. omgespeld volgens Frings.
hōͅtmēͅt* (Q002p Hasselt)
|
houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)]
I-7
|
30091 |
muur |
muur:
muǝr (Q002p Hasselt),
mǫwǝ.r (Q002p Hasselt
[(meervoud: mejǝr)]
)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|
24506 |
muurbloem |
flier:
-
fleir (Q002p Hasselt),
fleiër (Q002p Hasselt),
fleər (Q002p Hasselt),
5x
flier (Q002p Hasselt),
vlier:
-
vleir (Q002p Hasselt),
vleïr (Q002p Hasselt),
vlier (Q002p Hasselt),
vlierbloem:
-
vleïrbloem (Q002p Hasselt)
|
muurbloem
III-4-3
|
23492 |
muurkapelletje |
muurkapel:
moërkapel (Q002p Hasselt)
|
Een kastje of kleine nis, aangebracht tegen een muur en voorzien van een beeld of relikwie. [N 96A (1989)]
III-3-3
|