id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33843 | bevend schudden met de huid | bibberen: bebǝrǝ (Hasselt) | Rillen, beven, huiveren, vooral na zware arbeid, bij koude en uit angst. [N 8, 66 en 68] I-9 |
24545 | bevertjes | bibbelemientje: bibbelemiénekes (Hasselt) | trilgras III-4-3 |
34498 | bevruchten | treden: triɛ (Hasselt) | Het bevruchten van de hen door de haan. [JG 1a, 1b, 2c; N 19, Q 111 add.; monogr.] I-12 |
33361 | bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal | voederhuis: vø̜i̯ǝrhø̜̄ǝs (Hasselt) | De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c] I-6 |
32271 | bewerken met de schaafbank | modeleren: mǫdǝlīrǝ (Hasselt), voegen: vygǝ (Hasselt) | De duigen glad- en in model schaven met behulp van de schaafbank. Op de schaafbank geeft de kuiper de duig zijn uiteindelijke vorm. Hij versmalt de duig van het midden naar de uiteinden toe en hij schaaft de zijkanten schuin. [N E, 19b] II-12 |
32267 | bewerken met het haalmes | bewerken: bǝwęrkǝ (Hasselt) | De duigen aan de binnenkant met behulp van het haalmes licht uithollen. Daardoor kunnen de duigen later gemakkelijker worden gebogen. [N E, 17b] II-12 |
32265 | bewerken met het snijmes | de duigen ronden: dǝ dē̜gǝ rǫnǝ (Hasselt) | De duig aan de buitenzijde met behulp van het snijmes in de lengterichting licht bol snijden. Het snijmes wordt ook gebruikt om de zijkanten van de duig te bewerken. Het middengedeelte van een duig wordt breder gelaten dan de beide uiteinden. [N E, 17a] II-12 |
32261 | bewerken van de duig voor het drogen | afreien: āfrē̜n (Hasselt), brute bewerking: brytǝ bǝwęrkeŋ (Hasselt) | De duig na het klieven een eerste, ruwe bewerking geven met behulp van de kuipersbijl en het kapmes. Het hout is dan nog zacht en daardoor makkelijker te bewerken dan gedroogd hout. [N E, 12; N E, 13a] II-12 |
25573 | bewerken van het deeg op de werktafel | laten rusten: lǭtǝ ręstǝ (Hasselt), zakken: zakǝ (Hasselt) | De vraagstelling van N 29, 30b was: Welke bewerking ondergaat het deeg hier (op de werktafel): 1. platkloppen. 2. droogwerken. 3. doorslaan, 4. nog andere bewerkingen? Deze vraagstelling heeft de informanten toch wel problemen bezorgd bij de invulling. Woordtypen uit groep 4 en uit groep 1, 2 en 3 die per se iets anders aanduiden dan "platkloppen", "droogwerken" en "doorslaan", zijn naar de desbetreffende lemmata overgebracht. In dit lemma zijn vooral de synoniemen van ..platkloppen", "droogwerken" en "doorslaan" verwerkt. De voorrijs wordt beëindigd door de doorslag. Wanneer het deeg in de trog ligt, wordt het met de hand in stukken verdeeld, die gevouwen en gekneed worden, zodat het grootste gedeelte van het gevormde koolzuurgas en de gevormde alcohol eruit verwijderd worden (Schoep blz. 97). Door de doorslag wordt echter ook de kleefstof weer in aanraking ge-bracht met nieuw, ongebonden water, waardoor de nazwelling van de kleefstof bevorderd wordt. Hierdoor wordt het deeg droger (Schoep blz. 98). [N 29, 30b; N 29, 34; monogr.] II-1 |
25231 | bewolking | lucht: də loͅx (Hasselt), (v.) də loͅx (Hasselt), wolken: (mv.) də woͅləkə (Hasselt), (v.) də woͅləkə (Hasselt) | bewolking, zwerk, wolkendek [schoft] [N 22 (1963)] III-4-4 |