e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roepwoord voor de stier kom jong: kǫm juŋ (Hasselt), mannetje kom: męnǝkǝ kǭm (Hasselt) [N 3A, 13] I-11
roer roer: ręjr (Hasselt) Dysentrie of diarree. Wanneer de bijen te lang moeten overwinteren door koud weer, kan het zijn dat de reinigingsvlucht niet plaatsvindt. De afvalstoffen hopen zich op in de endeldarm. De bijen zien zich genoodzaakt zich te ontlasten in de woning met als mogelijk gevolg buikloop. Tegenwoordig wint de mening terrein dat roer geen aparte ziekte is, maar een begeleidend verschijnsel van de ziekte nosema (De Roever, pag. 439). [N 63, 71a; Ge 37, 204] II-6
roerdomp rommeldoes: ruməlduəs (Hasselt) roerdomp (76 bruingestreepte, geheimzinnige rietvogel die in het voorjaar een ver hoorbaar geluid laat horen [ehh-hóémmmmm], lijkend op loeien van een koe of geluid van een misthoorn; er is nog een kleine soort die blaft als een hondje [N 09 (1961)] III-4-1
roeren roeren: rieren (Hasselt), rieëre (Hasselt), rieëren (Hasselt), rêêre (Hasselt) In de soep roeren. [ZND 41 (1943)] || roeren [DC 47 (1972)] III-2-3
roerzeef passe-vite: pas˃vit (Hasselt), Belg.-Fr. passe-vite  pasviét (Hasselt), passette: v.  pasētə (Hasselt), zij: zēͅ (Hasselt) roerzeef || zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || zift voor soep of groenten (fr. passoire) [ZND B1 (1940sq)] III-2-1
roest roesel: rōu̯səl (Hasselt) roest (roester) [ZND B2 (1940sq)] III-4-4
roestplek roespel: rospel (Hasselt), roessel: roestplek in linnen  rossel (Hasselt) roestplek [ZND 36 (1941)] III-2-1
roestvlek roeselvlek: rōu̯səlvlɛk (Hasselt), rosselvlek: rōu̯səlvlɛk (Hasselt) roestvlek (in het linnen) [ZND B2 (1940sq)] III-2-1
roet kruis: krø͂ͅəs (Hasselt), roet: rūət (Hasselt) rookzwart onderaan een ketel [ZND 36 (1941)] III-2-1
roet2 kruis: krø͂ͅe.s (Hasselt) roet III-2-1