e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

Gevonden: 5340

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aanranden aanranden: aonrannen (Hasselt), aanvallen: aenvalle (Hasselt), ânvalə (Hasselt), overvallen: eevervalle (Hasselt), overvallen (Hasselt), évervalle (Hasselt) aanranden [ZND 32 (1939)] III-3-1
aanstaan aanstaan: da zal em anstoën (Hasselt), da zal em aönstaön (Hasselt), gaden: da zal gaai-en (Hasselt), ⁄t zallem gâje (Hasselt), hem : dof  da zal (h)em gaje (Hasselt) Dat zal hem gaden (bevallen, aanstaan). [ZND 35 (1941)] III-1-4
aanstieren aanstieren: āstīǝrǝ (Hasselt), leiden: lēi̯ǝ (Hasselt), lēǝ (Hasselt) Een jonge koe voor het eerst laten paren. [N 3A, 30b; monogr.] I-11
aanvangen, beginnen beginnen: dzjië begènt  begènne (Hasselt) beginnen III-1-4
aanvliegen gaan zitten: gǭn zetǝ (Hasselt) Het zich neerzetten van de zwerm, nadat hij enige tijd gezwermd heeft. [N 63, 34a; N 63, 35] II-6
aanwassen op de tanden haken: hięk (Hasselt), schenken: sxęŋkǝ (Hasselt) Knobbelvormige aanwassen op de tanden. Als de wrijfvlakken van de beneden- en bovenkaak elkaar niet geheel dekken, ontstaan door de ongelijkmatige afslijting scherpe haken op de hoektanden. Zij komen vooral voor vanaf zevenjarige leeftijd en ontwikkelen zich het sterkst als het paard negen jaar oud is. [JG 1b, 1c, 2c; N 8, 91] I-9
aanzetten raat aanzetten: raat aanzetten (Hasselt) Het toenemen van de raat of het groeien van het was na het begin. [N 63, 16b; N 63, 16c] II-6
aap aap: aap (Hasselt), innen aap (Hasselt), nen aap (Hasselt, ... ), [Met afbeelding: n ië.pke].  aa.p (Hasselt) Aap. [Willems (1885)], [ZND 32 (1939)] || Aap: 1. Aap. III-3-2
aar aar: ǭr (Hasselt) Het bovenste deel van de halm van sommige graangewassen waarin zich de korrels bevinden. Ook als pars pro toto gebruikt voor de gehele halm, vergelijk de uitdrukking: "aren lezen". De varianten die met een d- beginnen hebben een aangehecht lidwoord. Zie afbeelding 2, e. [JG 1a, 1b; Wi 14; monogr.; add. uit L 25, 15] I-4
aardappel aardappel: já.pǝl (Hasselt), jā.rǝbǝl (Hasselt), jā.rǝpǝl (Hasselt), patat: pa`tat (Hasselt), pǝtat (Hasselt) Solanum tuberosum L. De algemene benaming voor het gewas en het produkt. Voor het lemma Aardappel is, naast de vragenlijsten voor het enkelvoud, ook gebruik gemaakt van opgaven voor het meervoud en voor samenstellingen. Voor vormen als jappel, jarpel, jatappel, ja(r)dappel is geen afzonderlijk type geconstrueerd. Ze zijn ondergebracht bij het type aardappel. Elper is opgevat als een metathesis-vorm van de variant erpel; en zo is ook jalper een metathesis van jarpel, zoals kelver voorkomt naast kervel en zulker naast zurkel. Indien niet uitdrukkelijk aangegeven, is het voor de varianten van de typen crompîre en grompeer niet uit de opgaven zelf op te maken of deze eind- dan wel begin-accent hebben. Volgorde in het type aardappel (V staat voor een klinker): 1. -rdVp- (-rtVp-) 2. -dVp- (tVp-) 3. -rVp- 4. -rp- (-rǝp-) 5. -p-. [N 12, 1-4; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17; L 1, a-m; L 1 u, 120; L B2, 354; L 2, 14; L 32, 4; L 34, 8; L 35, 77; L 43, 8; Lu 1, 17; R 3, 27; S 1; Gwn 9, 1; monogr.; add. uit N 18, 64; N M, 15-18; A 21, 1f] I-5