e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wind (alg.) wind: ps. bij benadering omgespeld volgens Frings.  weͅ.ŋ⁄t⁄š (Hasselt) wind [ZND 13 (1925)] III-4-4
winderig weer windachtig (weer): wēͅnteͅxteͅx (Hasselt), wēͅn⁄deͅxtəx (Hasselt) winderig weer [zuchtig] [N 22 (1963)] III-4-4
windhoos draaiwind: dra͂jweͅnt (Hasselt), hoos: hus (Hasselt), houwvrouw: (m.)  hûvrø (Hasselt), houwvrouw, d.i. windhoos die in de zomer het hooi doet opwelveren. (ook in de betekenis van: kwaad wijf). ps. JK vragen (toegevoegd, blz. 190 hoort dit er niet bij?  héuvreu (Hasselt), wervelwind: (m.)  weͅrvəlwēͅnt (Hasselt) klein windhoosje, dwarrelig van bladeren en zand [echelstaart, keujmenke] [N 22 (1963)] || windhoos III-4-4
windroeden dekroeden: dękrujǝ (Hasselt) Twijgen die men vastbindt op de naden van de dakschilden om het verwaaien van de dakbedekking tegen te gaan. De bandgaarden werden in L 291 vastgebonden met 'wijden' ('wijǝ') of 'witsen' ('wetsǝ'), in K 353 met 'dekbanden' ('dęk˱banǝ'). In K 316 gebruikte men 'dekgaarden' ('d'k˲gšrǝ') om het stro over de hele lengte van het dak vast te leggen. [N F, 10; N 4A, 34d; monogr.] II-9
windzuiger windschepper: węntsxępǝr (Hasselt), windsnapper: wę.ntsnapǝr (Hasselt), windzuiker: wę.nt˲zø̜kǝr (Hasselt) Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c] I-9
winkelkorf kalebas: e dof  ⁄n kelbas (Hasselt), korf: keref (Hasselt) Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)] III-3-1
winnen winnen: (w)Ene (Hasselt), waĕnnen (Hasselt), weͅnə (Hasselt), winnen (Hasselt, ... ), wènne (Hasselt), wənne (Hasselt) III. Winnen; hij won; gewonnen. [ZND 25 (1937)] || winnen [GTRP (1980-1995)] || Winnen. [Willems (1885)], [ZND m] III-3-2
winterkleren winterkleren: wentərklīər (Hasselt), weͅntərklīr (Hasselt), winterkleren (Hasselt) winterkleren [N 23 (1964)] || Winterkleren. [DC 62 (1987)] III-1-3
winterkoninkje koninkje: koninkske (gew.uitspr.) (Hasselt), køninskə (Hasselt), winterkoninkje: (wēͅntər)kēneͅŋkskə (Hasselt), wenterkeningske (Hasselt) winterkoning || winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)] || winterkoninkje [ZND 34 (1940)] III-4-1
wintertros wintertros: węjntǝrtros (Hasselt) De kogelvormige tros van bijen die dicht op elkaar de winter doorgaan. [N 63, 54b; N 63, 54a] II-6