e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zaaivoren, diep ploegen akkeren: [akkeren] (Hasselt), opakkeren: ǫpá.kǝrǝ (Hasselt), twee voren diep akkeren: twęi̯ vø̄rǝ dip [akkeren] (Hasselt) Onder diep ploegen wordt in dit lemma primair het ploegen van de zaaivoor verstaan: de manier van ploegen waarbij de aarde ¬± 20 cm wordt omgezet en waarbij de verspreide mest door de voorschaar of mestinlegger in de voor wordt geschoven, om vervolgens door de opgeploegde aarde te worden bedekt. Akkerland wordt voor wintergraan in het najaar, voor zomergewassen in het voorjaar gezaaivoord. Van een aantal termen in dit lemma, zoals diep (om)akkeren, diep (om)bouwen, (heel) diep ploegen e.d., wordt betwijfeld of ze het ploegen van de normale zaaivoor betreffen. Ze werden hier toch opgenomen, omdat ze niet onder te brengen waren in de lemmata te diep ploegen en ondergronden. Ze zullen in plaatsen waar men voor het ploegen van de zaaivoor een aparte term zonder diep als bepaling kent, van toepassing zijn op het ploegen van een diepere voor dan die welke bij het zaaivoren nodig of gebruikelijk is. Termen voor "twee voren op elkaar ploegen" vindt men ook in het lemma een weide scheuren. Voor (delen van) varianten in de (.. .)-vorm zie men de lemmata diep, ploegen en zaaivoor ca. [JG 1b + 1d; N 11, 42b + 46; N 11A, 108a + 111a + 132; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.] I-1
zacht winterweer loo weertje: lø̄ wīrkə (Hasselt), open (weer): øpə wīr (Hasselt), øͅpə (Hasselt), zoet (weer): zit (Hasselt) zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)] III-4-4
zachtharige bezem flok: m.  floͅk (Hasselt), handborsteltje: antboͅsəlkə (Hasselt), keerborstel: kīrboͅsəl (Hasselt, ... ), m.  kijərboͅsəl (Hasselt) bezem, zachtharig, waarmee men binnenshuis stof bijeenveegt (veger) [N 20 (zj)] III-2-1
zadeldak dak: dák (Hasselt) Dak in de vorm van twee gelijkhellende, rechthoekige dakschilden, die in de nok samenkomen. [N 4A, 22; N 54, 170b; div.] II-9
zagen zegen: ziǝgǝ (Hasselt) In het algemeen werken met een zaag. Zie ook het lemma ɛzagerɛ.' [N 50, 88; N 53, 21a; monogr.] II-12
zak in de onderrok maal: mal (Hasselt), roksmaal: roͅksmal (Hasselt) zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)] III-1-3
zak in kledingstuk maal: m .l (Hasselt), m l (Hasselt), māl (Hasselt), tas: b.v. de tessen van ne zjieléé.  tes (Hasselt) broekzak || een zak (in een broek enz.) [ZND B1 (1940sq)] || maal (zak): broekzak || tas: zak in kledingstuk III-1-3
zak op een schort maal: mal (Hasselt, ... ) zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)] III-1-3
zakdoek maalneusdoek: m lneesdou.k (Hasselt), maləsdouk (Hasselt), maləzduk (Hasselt), māləzdoͅuk (Hasselt), mâlnesdouk (Hasselt, ... ), Ouderen.  m lneesdou.k (Hasselt), maalsdoek: m lsdou.k (Hasselt), malsdoͅwk (Hasselt), maalslat: < *m lslat; slat (doek, lap, vod)  m slat (Hasselt), neusdoek: n sdou.k (Hasselt), zakdoek: zaGdouk (Hasselt) halsdoekje [zakdoek] || Neusdoek. [ZND 05 (1924)] || zakdoek || zakdoek (fr. mouchoir) [ZND B1 (1940sq)] || zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)] || Zakneusdoek (fr. mouchoir). [ZND 05 (1924)] III-1-3
zakdoek: pochette pochetje (<fr.): Fr. pochette.  po`sjètsje (Hasselt), stoefertje: Zie ook afb. p.269. [Van Dale: stoefer -&gt; stoefzakdoek, &lt;gew.&gt; pochet]  stoeferke (dim.) (Hasselt) lefdoekje (stoefzakdoek) III-1-3