e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zavelen zavelen: zā.vǝlǝ (Hasselt) De wetstok insmeren met de vochtige "scherpe zavel"; zie de semantische toelichting bij ''strekel'' en de daaropvolgende lemma''s. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 83 en L 20, 28f] I-3
zeef teems: v.  teͅmps (Hasselt), zeefje: ziefke (Hasselt), o.  zeͅfkə (Hasselt), zift: m. mv. zeft\\  zef (Hasselt), zij: zɛ̄ (Hasselt), zijg: v.  zɛ̄x (Hasselt) zeef [ZND 48 (1954)] || zeef in het algemeen [N 20 (zj)] || zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
zeef in de wanmolen rooster: ristǝr (Hasselt) De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
zeef van de aardappelsorteermachine, algemeen zeef: zēf (Hasselt) In dit lemma staan de algemene benamingen voor de zeef in de sorteermachine bijeen. Voor zover er (lexicaal onderscheiden) aparte benamingen zijn voor de specifieke zeven, zijn deze in de drie volgende lemmata verwerkt. Vaak is het meervoud opgegeven: de zeven van de sorteermachine. [N 12, 34d] I-5
zeelt lepper: lepper (Hasselt) zeelt (vis) III-4-2
zeemlap leer: līər (Hasselt), vensterleer: vēnstərlīər (Hasselt), vi.nsterliër (Hasselt) zeemlap || zeemlap (voor de ruiten) [ZND B1 (1940sq)] III-2-1
zeep zeep: zip (Hasselt), zīp (Hasselt, ... ), zīəp (Hasselt) Zeep [ZND 03 (1924)], [ZND 04 (1924)] III-1-3
zeepsop luter: lītər (Hasselt), zeepluter: zīēplej.ter (Hasselt), zīēplīē.ter (Hasselt) in het zeepsop steken [ZND B1 (1940sq)] || zeepoplossing III-2-1
zeer grote aardappelen aardappelen: jarbǝlǝ (Hasselt), bonken: buŋkǝ (Hasselt), frietpatatten: fretpǝtatǝ (Hasselt) Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.] I-5
zeer kleine aardappelen patatjes: pǝtɛtjǝs (Hasselt), varkenspatatten: vęrkǝspǝtatǝ (Hasselt) Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.] I-5