32898 |
zavelen |
zavelen:
zā.vǝlǝ (Q002p Hasselt)
|
De wetstok insmeren met de vochtige "scherpe zavel"; zie de semantische toelichting bij ''strekel'' en de daaropvolgende lemma''s. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 83 en L 20, 28f]
I-3
|
19560 |
zeef |
teems:
v.
teͅmps (Q002p Hasselt),
zeefje:
ziefke (Q002p Hasselt),
o.
zeͅfkə (Q002p Hasselt),
zift:
m. mv. zeft\\
zef (Q002p Hasselt),
zij:
zɛ̄ (Q002p Hasselt),
zijg:
v.
zɛ̄x (Q002p Hasselt)
|
zeef [ZND 48 (1954)] || zeef in het algemeen [N 20 (zj)] || zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33142 |
zeef in de wanmolen |
rooster:
ristǝr (Q002p Hasselt)
|
De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
33225 |
zeef van de aardappelsorteermachine, algemeen |
zeef:
zēf (Q002p Hasselt)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor de zeef in de sorteermachine bijeen. Voor zover er (lexicaal onderscheiden) aparte benamingen zijn voor de specifieke zeven, zijn deze in de drie volgende lemmata verwerkt. Vaak is het meervoud opgegeven: de zeven van de sorteermachine. [N 12, 34d]
I-5
|
24400 |
zeelt |
lepper:
lepper (Q002p Hasselt)
|
zeelt (vis)
III-4-2
|
19472 |
zeemlap |
leer:
līər (Q002p Hasselt),
vensterleer:
vēnstərlīər (Q002p Hasselt),
vi.nsterliër (Q002p Hasselt)
|
zeemlap || zeemlap (voor de ruiten) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
18723 |
zeep |
zeep:
zip (Q002p Hasselt),
zīp (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
zīəp (Q002p Hasselt)
|
Zeep [ZND 03 (1924)], [ZND 04 (1924)]
III-1-3
|
19644 |
zeepsop |
luter:
lītər (Q002p Hasselt),
zeepluter:
zīēplej.ter (Q002p Hasselt),
zīēplīē.ter (Q002p Hasselt)
|
in het zeepsop steken [ZND B1 (1940sq)] || zeepoplossing
III-2-1
|
33161 |
zeer grote aardappelen |
aardappelen:
jarbǝlǝ (Q002p Hasselt),
bonken:
buŋkǝ (Q002p Hasselt),
frietpatatten:
fretpǝtatǝ (Q002p Hasselt)
|
Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.]
I-5
|
33162 |
zeer kleine aardappelen |
patatjes:
pǝtɛtjǝs (Q002p Hasselt),
varkenspatatten:
vęrkǝspǝtatǝ (Q002p Hasselt)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|