| 33500 |
bolster van de okkernoot |
bolster:
bolster (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
dols:
dolze (Q002p Hasselt),
dolža (Q002p Hasselt),
schaal:
schol (Q002p Hasselt),
schōēəl (Q002p Hasselt),
schil:
schel (Q002p Hasselt),
sloester:
sloeëster (Q002p Hasselt),
WNT sloester
slouëster (Q002p Hasselt)
|
bolster || bolster (van) [ZND 33 (1940)]
I-7
|
| 32326 |
bom, spon |
bom:
bum (Q002p Hasselt)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
| 32324 |
bomgatboor |
bomzeeg:
bumzīǝx (Q002p Hasselt)
|
Handboor waarmee het ronde bomgat en tapgat worden geboord. De bomgatboor bestaat uit een boorijzer dat uitloopt op een centrerende geleideboor met daaromheen een zaagring. Zie ook afb. 228. [N E, 48c; A 32, add.]
II-12
|
| 20902 |
bonbon |
praline:
Verklw. pralinneke
pralen (Q002p Hasselt)
|
praline
III-2-3
|
| 20661 |
bonenkruid |
kondsel:
koe.ndzjel, ku.ndzjel (Q002p Hasselt)
|
bonenkruid
I-7
|
| 18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
ne pèls (Q002p Hasselt),
peͅls (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
’n pels (Q002p Hasselt),
è als in eng pale
pèls (Q002p Hasselt)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] || pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
| 17877 |
bont en blauw slaan |
blauw en groen houwen:
blôô ɛn grēn gəhaoət (Q002p Hasselt),
blauw en groen slaan:
blôô ɛn grēn gəslāgə (Q002p Hasselt),
kadel houwen:
kadel geheuet (Q002p Hasselt),
paars en blauw slaan:
pèrs en bleu geslage (Q002p Hasselt),
zo blauw als een lap slaan:
zoe bleu as ene lap geslaage (Q002p Hasselt),
zwart en blauw houwen:
zwart ɛm blō gəhaoət (Q002p Hasselt),
zwart en blauw slaan:
zwart ɛm blō gəslāgə (Q002p Hasselt)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
| 18629 |
bont geruite langwerpige omslagdoek |
neusdoek:
nēzduk (Q002p Hasselt),
slat:
[WNT: slat (I). Wss. een gew. vorm naast slet. 1. Lap, stuk goed.
slat (Q002p Hasselt)
|
omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 34038 |
bonte koe met zwarte kop |
zwartkop:
zwatkǫp (Q002p Hasselt)
|
[N 3A, 128]
I-11
|
| 24125 |
bonte specht, specht |
houtspecht:
geldt ook voor de groene en de zwarte specht
ōͅtspɛx (Q002p Hasselt)
|
specht, bonte ~ (23 / 14,5 zwart-wit; grote soort is vrij gewoon, kleine soort zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|