18602 |
borstrok (voor vrouwen) |
cache-corset (fr.):
kaškoͅRse (Q002p Hasselt),
corselet (<fr.):
Van Dale: corselet (Fr., verkl. v. Ofr. cors), combinatie van korset en bustehouder. *Van Dale (FN)!
koͅRslē (Q002p Hasselt),
lijfje:
leͅfkə (Q002p Hasselt)
|
borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18248 |
borstspeld |
borstspeld:
boͅrspeͅl (Q002p Hasselt),
broche (fr.):
Fr. broche. Zie ook afb. p.84.
broisj (Q002p Hasselt),
toespeld:
tøͅspeͅl (Q002p Hasselt),
betekenis: werd meestal met veiligheidsspeld langs de achterzijde gesloten
tøspeͅl (Q002p Hasselt)
|
borstspeld || speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18323 |
borststuk van een schort |
boezem:
buəzəm (Q002p Hasselt),
bovenste, het -:
bø̄vəstə (Q002p Hasselt),
modestietje (<fr.):
Fr. modestique [?].
modestieke (Q002p Hasselt)
|
boezemdoekje: kanten doekje achter de bloes om het décolleté wat te bedekken || borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33968 |
borsttuig |
borstgetuig:
bǫrs˲gǝtē̜x (Q002p Hasselt)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
18082 |
borstvliesontsteking |
fleuris:
flērəs (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
Kil. pleuris.
fleeres (Q002p Hasselt)
|
pleuris [ZND 05 (1924)], [ZND m] || pleuritis
III-1-2
|
18528 |
borstzak(je) |
pochet (<fr.):
poͅšeͅt (Q002p Hasselt),
pochetzakje (<fr.):
poͅšetzekskə (Q002p Hasselt)
|
pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33713 |
bos |
bos:
bos (Q002p Hasselt),
bōs (Q002p Hasselt),
bǫs (Q002p Hasselt)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
33516 |
bos groente |
bot:
bot (asperges) (Q002p Hasselt)
|
[ZND 22 (1936)]
I-7
|
20734 |
bosbessenvlaai |
bosberenvlaai:
Syst. Frings
boͅs˂bērəvlai̯ (Q002p Hasselt),
boͅs˂bērəvla͂i̯ (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt)
|
Vla met vulling van bosbessen (mollebeerevlaoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
manenbles:
mānǝblɛs (Q002p Hasselt),
struif:
struf (Q002p Hasselt)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|