e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

Gevonden: 5340
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de hoogkar doen achteroverslaan opstoten: opstuǝtǝ (Hasselt) De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89] I-13
de hort op de straat op: de straat op (Hasselt), eropuit: ər oͅp øt (Hasselt), op rabot (<fr.): oͅpraboͅt (Hasselt), op rits: op rits zijn (Hasselt) Welke uitdrukking gebruikt men in Uw dialect voor: veel weg wijn, dikwijls niet thuis wezen? (Een dergelijke uitdrukkinng wordtt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaa [Lk 06 (1956)] III-3-1
de huid doorsnijden slippen: slipǝ (Hasselt) De eerste snede in de huid maken als begin van het villen. [N 28, 40; monogr.] II-1
de kaarten couperen heffen: Rijnl. abheben 1, d.  (h)èffe (Hasselt) Heffen: 2. Afnemen (van de kaarten). III-3-2
de kaarten ronddelen geven: Wië mut gië.ve? (gall.).  gië.ve (Hasselt) Geven: 3. Delen (kaartsp.). III-3-2
de kaarten schudden ondersteken: de kaarte goeëd onderstieke (Hasselt), de kaarte gooëd onderstieëke (Hasselt), onderstië.ke (Hasselt), Kil. onder-steken de caerten, j. onderschieten. Lb. Id. ondersteken.  onderstië.ke (Hasselt), schoffelen: Ontronding van WNT schuffelen, bijvorm van schoffelen. De grondbet. is schuivend voortbewegen, vgl. mnl. scheifelen verspreiden, doen uiteenspatten, uiteenjagen, mnl. schifelen vallen. Kil. schijffelen, schuyffelen, schuyffen j. schuyven, labi, prolabi (voortglijden), S. schievelen glijden, uitschuiven, Gr. Dik. sjiévele glijden, Eng. to shuffle.  schiffele (Hasselt), Z.o. schoffelen2.  schiffele (Hasselt) Hoe heet het dooreenmengen van speelkaarten? Vertaal: De kaarten goed ... [ZND 36 (1941)] || Onderstéken: Schudden, wassen (van de kaarten). || Schoffelen2: De kaarten schudden. || Schudden: 2. Ondersteken, wassen (van de kaarten). III-3-2
de kaarten steken steken: Dee kaa.rt zèn gesteu.ke.  stië.ke (Hasselt) Steken: 3. Op voorhand delen (kaartsp.), soms met bedrieglijk opzet. III-3-2
de kar wipt opslagen: (de kar) slix˱ ǫp (Hasselt) Als de kar op een verkeerde manier geladen is (zie de lemmata te licht in de rug en te zwaar in de rug), heeft ze de neiging om te wippen. [N 17, 96 + 99] I-13
de kim kappen de kop kappen: dǝ kǫp kapǝ (Hasselt), schuins kappen: sxø̜ns kapǝ (Hasselt) Met behulp van een dissel een kim kappen. [N E, 33; N E, 32b] II-12
de koningin knippen vleugels knippen: vlējgǝls knepǝ (Hasselt) De vleugels van de koningin of moer knippen. Men probeert hiermee het zwermen te verhinderen. [N 63, 96c; monogr.] II-6