34627 |
de hoogkar doen achteroverslaan |
opstoten:
opstuǝtǝ (Q002p Hasselt)
|
De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89]
I-13
|
21420 |
de hort op |
de straat op:
de straat op (Q002p Hasselt),
eropuit:
ər oͅp øt (Q002p Hasselt),
op rabot (<fr.):
oͅpraboͅt (Q002p Hasselt),
op rits:
op rits zijn (Q002p Hasselt)
|
Welke uitdrukking gebruikt men in Uw dialect voor: veel weg wijn, dikwijls niet thuis wezen? (Een dergelijke uitdrukkinng wordtt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaa [Lk 06 (1956)]
III-3-1
|
25396 |
de huid doorsnijden |
slippen:
slipǝ (Q002p Hasselt)
|
De eerste snede in de huid maken als begin van het villen. [N 28, 40; monogr.]
II-1
|
22389 |
de kaarten couperen |
heffen:
Rijnl. abheben 1, d.
(h)èffe (Q002p Hasselt)
|
Heffen: 2. Afnemen (van de kaarten).
III-3-2
|
22390 |
de kaarten ronddelen |
geven:
Wië mut gië.ve? (gall.).
gië.ve (Q002p Hasselt)
|
Geven: 3. Delen (kaartsp.).
III-3-2
|
22387 |
de kaarten schudden |
ondersteken:
de kaarte goeëd onderstieke (Q002p Hasselt),
de kaarte gooëd onderstieëke (Q002p Hasselt),
onderstië.ke (Q002p Hasselt),
Kil. onder-steken de caerten, j. onderschieten. Lb. Id. ondersteken.
onderstië.ke (Q002p Hasselt),
schoffelen:
Ontronding van WNT schuffelen, bijvorm van schoffelen. De grondbet. is schuivend voortbewegen, vgl. mnl. scheifelen verspreiden, doen uiteenspatten, uiteenjagen, mnl. schifelen vallen. Kil. schijffelen, schuyffelen, schuyffen j. schuyven, labi, prolabi (voortglijden), S. schievelen glijden, uitschuiven, Gr. Dik. sjiévele glijden, Eng. to shuffle.
schiffele (Q002p Hasselt),
Z.o. schoffelen2.
schiffele (Q002p Hasselt)
|
Hoe heet het dooreenmengen van speelkaarten? Vertaal: De kaarten goed ... [ZND 36 (1941)] || Onderstéken: Schudden, wassen (van de kaarten). || Schoffelen2: De kaarten schudden. || Schudden: 2. Ondersteken, wassen (van de kaarten).
III-3-2
|
22388 |
de kaarten steken |
steken:
Dee kaa.rt zèn gesteu.ke.
stië.ke (Q002p Hasselt)
|
Steken: 3. Op voorhand delen (kaartsp.), soms met bedrieglijk opzet.
III-3-2
|
34632 |
de kar wipt |
opslagen:
(de kar) slix˱ ǫp (Q002p Hasselt)
|
Als de kar op een verkeerde manier geladen is (zie de lemmata te licht in de rug en te zwaar in de rug), heeft ze de neiging om te wippen. [N 17, 96 + 99]
I-13
|
32288 |
de kim kappen |
de kop kappen:
dǝ kǫp kapǝ (Q002p Hasselt),
schuins kappen:
sxø̜ns kapǝ (Q002p Hasselt)
|
Met behulp van een dissel een kim kappen. [N E, 33; N E, 32b]
II-12
|
28624 |
de koningin knippen |
vleugels knippen:
vlējgǝls knepǝ (Q002p Hasselt)
|
De vleugels van de koningin of moer knippen. Men probeert hiermee het zwermen te verhinderen. [N 63, 96c; monogr.]
II-6
|