23273 |
kazuifel |
kazuifel:
kassuifəl (L352p Hechtel),
kasuifel (L352p Hechtel),
kesuifel (L352p Hechtel)
|
Een kazuifel (misgewaad; de uitspraak juist weergeven). [ZND 36 (1941)] || Het kazuifel, het opperkleed dat de priester tijdens de mis draagt [kazufel, kazel, kruifel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33781 |
keel |
strot:
strō.t (L352p Hechtel)
|
Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29]
I-9
|
17628 |
keel, strot |
strot:
stro.t (L352p Hechtel)
|
strot [RND]
III-1-1
|
17686 |
keelgat |
keelkot:
kèèlkoot (L352p Hechtel),
strot:
Gebruikers van dit woord werden meestal beschouwd als zijnde van lichten tummer, i.e. van lagere klasse.
stroot (L352p Hechtel)
|
Keelgat (keelkoet, keelluik, strot). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
18070 |
keelpijn |
keelpijn:
kɛ.lpɛ.in (L352p Hechtel)
|
keelpijn [RND]
III-1-2
|
32739 |
keerstrook, wendakker |
hoofdbed:
hyǝbęt (L352p Hechtel),
høt˱bęt (L352p Hechtel)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
19926 |
keffen |
keffen:
keffen (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel)
|
keffen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
kegele (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel),
kegle (L352p Hechtel)
|
Zij zijn aan het kegelen. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegels:
kegels (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel,
L352p Hechtel),
mɛtə ke,gəls wörtər nimi.ə gəspɛlt (L352p Hechtel)
|
Er zijn negen kegels. [ZND 36 (1941)] || met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
19664 |
kelder |
kelder:
kelder (L352p Hechtel),
keͅldər (L352p Hechtel),
kɛ̝ldər (L352p Hechtel)
|
kelder [RND], [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|