id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18237 | oorring | oorbel: oerbellen (Hechtel), oeërbel (Hechtel), ’n paar oerbellen (Hechtel), oorbelletje: oerbellekes (Hechtel), oorring: oeërrink (Hechtel) | een paar oorringen [ZND 40 (1942)] || Oorring. Zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger] [N 114 (2002)] III-1-3 |
24361 | oorworm | oorworm: fon. var. van "oorworm"niet overgenomen oorworm (Hechtel) | oorworm [ZND 34 (1940)] III-4-2 |
24868 | oot | evie: evie e:vi (Hechtel) | oot [wilde haver] [ZND 49 (1958)] III-4-3 |
33293 | oot, wilde haver | evie: ēvi (Hechtel) | Avena fatua L. Een vrij algemeen voorkomend lastig onkruid op bouwland, in korenvelden en wegbermen, dat er haverachtig uitziet met een wijde, pluimvormige aar. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 60 tot 120 cm. Vergelijk lemma Evene in WLD.I, afl. 4. [A 30, 2; A 60A, 81; L 49, 2; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] I-5 |
23198 | op bedevaart gaan | bedevaart gaan: baivert goan (Hechtel), een bedevaart doen: wij goan in beivet doeên (Hechtel) | We gaan een bedevaart doen. [ZND 21 (1936)] III-3-3 |
17935 | op de loop gaan | op loop gaan: op luup goān (Hechtel) | op de loop gaan [ZND 30 (1939)] III-1-2 |
17966 | op de schouder zitten | in de nek zitten: ge mogt in mènne nek zitte (Hechtel) | Op de rug zitten (poekelen, op de poekel/kraomejak zitten). [N 109 (2001)] III-1-2 |
17949 | op de tenen lopen | op zijn tenen lopen: op zèn tinnen loepe (Hechtel) | Op zijn tenen lopen (trippelen). [N 109 (2001)] III-1-2 |
17934 | op een sukkeldrafje lopen | op zijn gemak lopen: op zè gemaak loepe (Hechtel), taffelen: taffele (Hechtel) | Op een sukkeldrafje lopen (op een drafje, met schokjes, schokken). [N 109 (2001)] III-1-2 |
32922 | op heukelingen zetten, zwelen | heukelen: hø̄.kǝlǝ (Hechtel) | Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.] I-3 |