e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hechtel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pinstokken (voor de slee) ijspikken: eispeeken (Hechtel), pikken: pieken (Hechtel) Hoe heten de stokken waarmee een kleine ijsslede wordt voortgeduwd? [ZND 40 (1942)] III-3-2
pioen sint-cornelisroos: ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  sint cornillis roezen (Hechtel) Ook mat. van ZND 15 (1930), 018 opgenomen [ZND 05 (1924)] I-7
pissebed wild varken: oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)  wild vèrken (Hechtel) pissebed, keldermot [GV K (1935)] III-4-2
pit van een steenvrucht kern: kai̯ən (Hechtel), kèn (Hechtel) kern [ZND 01 (1922)] I-7
pit, kern van fruit kern: kaiən (Hechtel, ... ), kèn (Hechtel, ... ), kɛn (sg) (Hechtel) [RND 08] [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)] I-7
plaatsvervangende peetoom geleende peteren: gelinde petere (Hechtel), gelinde peteren (Hechtel), gelinde pétren (Hechtel), peteren: peteren (Hechtel) peter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware peter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)] III-2-2
plaatsvervangende peettante geleende paat: gelinde pait (Hechtel), geleende peet: gelinde peet (Hechtel), gelinde pèt (Hechtel), pete: pète (Hechtel) meter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware meter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)] III-2-2
plafond zoldering: zǫldǝreŋ (Hechtel) Zie kaart. Het ondervlak of de bekleding van een zoldering. In het onderzoeksgebied wordt onder een 'plafond' vooral een gepleisterde, meestal met lijsten en/of reliefs van stuc versierde bekleding van een zoldering verstaan. De term 'zoldering' wordt daarentegen gebruikt voor het ondervlak van een verdiepingsvloer waarvan de draagbalken nog zichtbaar zijn. Zie ook het 'Limburgs Idioticon', pag. 295, s.v. 'zoldering', ø̄Met de bepaalde betekenis van onbeplakten zolder. Geh. rond Maeseyck.ø̄ Om een gepleisterd plafond te maken worden eerst tengels op onderlinge afstand van ongeveer 7 cm onder de balken van de bovenliggende vloerlaag gespijkerd. Aan de tengels wordt vervolgens droog Maasriet bevestigd, dat met zigzagsgewijs om platkopspijkers gewonden koperdraad tegen de tengels wordt vastgeklemd. In plaats van riet kan ook steengaas worden gebruikt. Daarna wordt eerst een ruwe laag vette kalkmortel aangebracht en vervolgens wordt het geheel afgewerkt met een mengsel van kalk en gips. Langs de wand brengt men gewoonlijk een plint aan die wordt vervaardigd door op het plafond latjes te bevestigen en de plint gelijk met die latjes af te werken. Eventuele ornamenten worden met gips opgeplakt. In L 383 sprak men bij een boerderij vooral van de 'zolder' en in een gewoon huis van het 'plafond'. [N 6, 20; N 54, 143a; L 2, 19; monogr.; Vld.] II-9
plank plank: plāŋk (Hechtel) In het algemeen een stuk hout waarvan de breedte groter is dan de dikte en de lengte groter dan de breedte. Bij de timmerman heeft het woord plank daarnaast ook nog een meer specifieke betekenis. Het is doorgaans een geschaafd en van messing en groef voorzien stuk hout, dat vaak nog een bepaalde afmeting heeft, namelijk in de breedte tussen 10 en 17.5 cm (4 en 7 duim) en in de dikte tussen 2 en 2.5 cm (0.75 en 1 duim) (Van de Watering, pag. 13). Zoɛn zijdelingse groef in vloerplanken werd in Meeswijk (L 424) en Valkenburg (Q 101) een klik (klek) genoemd. Een ɛdeelɛ is een in de lengte uit een boomstam gezaagd, plat stuk hout, dat nog niet geschaafd is.' [N 50, 73k; N 50, 74b; L 33, 22; L 40, 56; monogr.] II-12
plankmis erlangs: t is er langs (Hechtel) In vele streken moet de kegelbal een in de grond bevestigde plank raken, wanneer de speler hem wegslingert; wat wordt er gezegd wanneer de speler de plank mist (b.v. de bal er over heen werpt)? [ZND 36 (1941)] III-3-2