20911 |
pruim |
pruim:
praum (L352p Hechtel)
|
[ZND 34 (1940)]
I-7
|
18926 |
prutsen |
foffelen:
foffelen (L352p Hechtel),
fommelen:
fommelen (L352p Hechtel),
frotselen:
frotselen (L352p Hechtel),
frutselen:
frutselen (L352p Hechtel),
klommelen:
klommelen (L352p Hechtel),
knutselen:
knutselen (L352p Hechtel),
prutselen:
prutselen (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel,
L352p Hechtel),
prutsen:
protsen (L352p Hechtel),
prutsen (L352p Hechtel),
tommelen:
tommelen (L352p Hechtel)
|
Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)] || prutsen: betekenis [ZND 40 (1942)] || prutsen: uitspraak [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
frotselwerk:
frosselwerk (L352p Hechtel),
gefrommel:
gefrommel (L352p Hechtel),
geknoei:
geknoei (L352p Hechtel),
gesmodder:
wat ⁄n gesmodder (L352p Hechtel),
klommel:
klommel (L352p Hechtel),
verknoeiing:
verknoeiing (L352p Hechtel),
verrunering:
verinneweering (L352p Hechtel)
|
Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
30687 |
puimsteen |
puimsteen:
pø̜wmstęjn (L352p Hechtel)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|
18110 |
puistjes |
brobbels:
brobbels (L352p Hechtel)
|
Puistjes (bobbels, broebels, bulten). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
tip:
tøp (L352p Hechtel)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
18615 |
puntmuts |
kap:
kàp (L352p Hechtel),
pinmuts:
pi̯nmu̯ts (L352p Hechtel)
|
muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)] || puntmuts, hoofdkapje dat van achteren spits toeloopt [N 25 (1964)]
III-1-3
|
23279 |
purper |
paars:
Opm. paarsblauw = persblao.
paars (L352p Hechtel)
|
Hoe heet de kleur, die de overgang vormt tussen rood en blauw; de kleur van de bekleedsels die in de Goede Week over de kruisbeelden worden gehangen? [ZND 38 (1942)]
III-3-3
|
33624 |
putgalg |
gaffel:
gafəl (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel,
L352p Hechtel),
putgaffel:
pøtgafəl (L352p Hechtel),
steun:
steun (L352p Hechtel)
|
[ZND 32 (1939)] [ZND m]
I-7
|
33633 |
puthaak |
stok:
stok (L352p Hechtel)
|
[ZND 32 (1939)]
I-7
|