33068 |
schoven opzetten in een hok |
opzetten:
ǫp˲zętǝ(n) (L352p Hechtel),
rechtzetten:
ręxt˲zętǝ (L352p Hechtel)
|
In dit lemma komen de benamingen voor het opzetten van de stuiken aan de orde. Vergelijk ook aflevering I.3 over het opzetten van oppers, heukelingen, enz. in de weidebouw. Ook hier wordt verwezen naar het zelfstandig naamwoord in het volgende lemma. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds schoven. Ook wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de stuik, in het woordtype voorkomt, wordt dat woord steeds fonetisch gedocumenteerd, daar immers het getal niet overeenkomt met dat van het lemma ''graanhok, struik, mandel'' (4.6.14). Enig materiaal van "haver opzetten" is hier ingebracht, waar nodig met een aantekening. [N 15, 28; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2; Lu 2, 34.2; monogr.]
I-4
|
18133 |
schram |
krets:
onderlijnd bij mog.antw.
krets (L352p Hechtel),
schar:
geschêrd
schaer (L352p Hechtel)
|
Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab, krets). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18136 |
schrammen |
scharren:
met strepen
schaeren (L352p Hechtel),
schroevelen:
als huid geschaafd
schroefelen (L352p Hechtel)
|
Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, (s)krassen, krabbe(le)n). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17947 |
schrede |
schrede:
schree (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel)
|
een schrede (zover men ineens kan stappen) [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
21368 |
schreeuwen |
schreeuwen:
sxryǝwǝn (L352p Hechtel),
wieken:
w˙īkǝn (L352p Hechtel)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
18844 |
schuchter |
bang:
ook materiaal znd 21, 36
bang (L352p Hechtel),
schouw:
ook materiaal znd 21, 36
schoa (L352p Hechtel)
|
schuchter (bloode) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
32593 |
schudden met de riek |
schudden:
sxødǝn (L352p Hechtel)
|
Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
33144 |
schuif in de wanmolen |
loper:
lypǝr (L352p Hechtel)
|
Bij het model wanmolen waar het gezuiverde graan niet in vaten, maar in zakken terechtkomt, bevindt zich vóór de uitloop naar de zak toe een schuif die men telkens neerlaat als een zak vol is. Terwijl er een nieuwe zak aan de uitloop wordt gehangen kan men zodoende doorwannen; de graankorrels hopen zich dan tegen de schuif op. Bij het oude model met de inhoudsvaten is er geen schuif en moet men telkens ophouden met wannen als er een vat vol is. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-; monogr.]
I-4
|
19555 |
schuimspaan |
schuimspaan:
schuimspaain (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel)
|
schuimspaan [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
18102 |
schurft |
kretsel:
kretsel (L352p Hechtel)
|
schurft: hoe heet de besmettelijke huidziekte, die een ondragelijke jeuk veroorzaakt tussen de vingers, aan de polsen (fr. gale) ? [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|