21445 |
uitschelden |
uitmaken:
otmaken (L352p Hechtel),
gewoon
iement aotmaken (L352p Hechtel),
uitschijten:
otscheiten (L352p Hechtel),
ai als aimer
oͅutschaiten (L352p Hechtel),
gemeen
iemend aotschèten (L352p Hechtel)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
18108 |
uitslag onder de neus |
krenten:
op sommige plaatsen (misschien in Kwaadmechelen)
krènt (L352p Hechtel),
rover:
roeëver (L352p Hechtel)
|
Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast, uitslag, zweren). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ǭ.tspanǝ (L352p Hechtel)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
21133 |
uitwijken |
afzetten:
˙āf˲zętǝ (L352p Hechtel)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
34061 |
vaars |
vaars:
vɛ̄ǝrs (L352p Hechtel)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
20330 |
vader |
vader:
cf. WNT s.v. "vaar (I)"(samengetrokken vorm van vader). Zie WNT s.v. "vader"waarin "vaaier"als bijvorm gegeven wordt (met overgang d > j )
vaier (L352p Hechtel)
|
vader; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
vazel:
vāǝ.zǝl (L352p Hechtel)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
18658 |
valhoedje |
mutsje:
mu̯tskə (L352p Hechtel)
|
hoedje, beschuttend ~ voor kinderen die pas lopen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17822 |
vallen |
vallen:
vallen (L352p Hechtel)
|
vallen [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|
20474 |
van hoge afkomst |
van hoge afkomst:
van hooge aafkomst (L352p Hechtel)
|
van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|