19132 |
werken |
werken:
er waren drie mannen die in het bos moesten werken (L352p Hechtel),
hebt gij tot nu toe moeten werken (L352p Hechtel),
wɛrəkə (L352p Hechtel)
|
Er waren drie mannen die in het bos moesten werken [ZND 46 (1946)] || Hebt gij tot nu moeten werken ? [ZND 46 (1946)] || werken [RND]
III-3-1
|
33336 |
werken op de boerderij |
labeuren:
labø̄rǝ (L352p Hechtel),
schommelen:
sxomǝlǝ (L352p Hechtel)
|
Ook te verstaan als het doen van huishoudelijk werk in het boerenbedrijf. De belangrijkste termen in taalgeografische zin zijn ongetwijfeld schommelen en keuteren; deze zijn dan ook in kaart gebracht; vergelijk nog de behandeling van schommelen in Goossens 1963b. De op Nederlandse bodem ontstane afleiding labeuren van het Franse leenwoord labeur is in de semasiologische kaart 5 ondergebracht. Verreweg het grootste deel van de andere opgaven zijn expressief geladen uitdrukkingen met velerlei connotaties voor "hard werken, zich afsloven" in het algemeen. [JG 1b; L 8, 149, S 47; monogr. add. uit N 5A, 95a; L 37, 11c]
I-6
|
18574 |
werkkleren |
kwaad dingen, het -:
koad dinge (L352p Hechtel),
stofjas:
stofjas (L352p Hechtel)
|
Werkkleren. De kleren die men draagt als men klusjes doet. [N 114 (2002)]
III-1-3
|
25135 |
wervelwind |
houw:
huə (L352p Hechtel)
|
Wervelwind. Hoe noemt men een ronddraaiende wind, die stof en zand van de grond doet opwervelen of water als een zuil omhoogzuigt ? (Nederl. wervelwind, in heviger vorm wel cycloon. N.B. Het Zeeuws-vlaamse nikkelstaart, het Drentse nokstaart, enz. doen ve [ZND 49 (1958)]
III-4-4
|
24399 |
wesp |
wesp:
wesp (L352p Hechtel)
|
wesp [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
33666 |
wetering |
wetering:
wētǝreŋ (L352p Hechtel)
|
Hooiwei met sloten omgeven. [N 14, 57; N 14, 61; N 14, 53 add.; N 14, 52 add.; N 18, 19 add.; L 19B, 2aI, RND 20]
I-8
|
32893 |
wetten met de strekel, strijken |
wetten:
wętǝn (L352p Hechtel)
|
De benamingen voor het wetten met de houten strekel, het strijken. Zie verder de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 1. [JG 1a, 1b, 1d; monogr.]
I-3
|
32900 |
wetten met de wetsteen |
wetten:
węten (L352p Hechtel)
|
Het scherpen van de zeis of de zicht met de wetsteen. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 2. [JG 1a, 1b; add. uit: N 14, 131; N 18, 80; A 4, 28; A 14, 10; A 23, 16; monogr.]
I-3
|
24408 |
wezel |
wezel:
wessel (L352p Hechtel),
in de zegswijze: zo bang (oid) als een wezel
wessel (L352p Hechtel)
|
wezel [ZND 48 (1954)], [ZND 48 (1954)]
III-4-2
|
17864 |
wiebelen |
waggelen:
waggele (L352p Hechtel),
weisteren:
waestere (L352p Hechtel),
wemelen:
wiemelkoent = iemand die niet stil zit
wiemele (L352p Hechtel),
wiegelen:
wiggele (L352p Hechtel)
|
Wiebelen: onvast heen en weer bewegen (wiebelen, kwikken, kwikkelen, wiegelen, waggelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|