18744 |
broek |
achterhaamband:
achterhaamband (L352p Hechtel)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
boĕks (L352p Hechtel),
boks (L352p Hechtel),
boêks (L352p Hechtel),
oo zelfde uitgesproken als bij voorgaande woordje
books (L352p Hechtel),
broek:
broek (L352p Hechtel),
wat meer oo-klank dan in bord, lang niet zoals boon
brōok (L352p Hechtel)
|
broek [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] || Broek. Hoe is de juiste uitspraak van het woord broek (kledingstuk) ? [ZND 47 (1950)] || Broek. Kent uw dialect een ander woord voor "broek"? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
boksenband:
bokseband (L352p Hechtel)
|
draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1
bruur (L352p Hechtel)
|
broeder (familielid) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
21603 |
brompot |
grommelaar:
ai als in aimer fr.
grommelair (L352p Hechtel),
mopperaar:
mopperaar (L352p Hechtel)
|
Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
24948 |
bron |
bron:
brǫn (L352p Hechtel)
|
Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I]
I-8
|
34342 |
bronstig |
breustig:
brystex (L352p Hechtel)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
33864 |
bronstig, van merries |
sturig:
styrex (L352p Hechtel)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|
20769 |
brood |
brood:
broeit (L352p Hechtel),
broid (L352p Hechtel),
brôêt (L352p Hechtel)
|
(brood) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)] || brood [RND]
III-2-3
|
25500 |
broodoven |
oven:
hōvǝn (L352p Hechtel),
ōvǝn (L352p Hechtel)
|
De diverse vragen vroegen in het algemeen naar "de oven" en niet specifiek naar "de broodoven" afgezien van N 29, 1a. Het merendeel van de antwoorden slaat op de oven aan huis of op de boerderij. Meer specifieke ovens zullen in de bakkerij gebouwd zijn. De königswinteroven is een oven gemaakt van grote blokken steen afkomstig uit königswinter. De vloer bestaat uit twee grote blokken. Deze oven is voorzien van drie kanalen (pijpen) die boven het gewelf zijn aangebracht. Kanalen voeren de rook van achter de oven boven over het gewelf naar voren waardoor de trek van het vuur veel beter regelbaar wordt gemaakt (z. wbd ii afl. 1 blz. 62). [N 29, 1a; N 5, 135; RND, 57; S 27; Wi4; L 12, 8; L 40, 13b; L 40, 14; L A 2, 277; monogr.]
II-1
|