25133 |
druppel |
druppel:
dreppel (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel),
druppel (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel),
druəppel (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel)
|
druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25108 |
druppen, druppelen |
druppen:
druəppen (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel),
kruipen:
kroapen (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel)
|
druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
Pl. [o:]
dòuf (L352p Hechtel)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
23504 |
duitse mis |
duitse mis:
duitse mes (L352p Hechtel)
|
Een Duitse mis, door de gelovigen samen gezongen [Duutsje zingmèa?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21965 |
duivenhok |
duivenhok:
dō.vənhòk (L352p Hechtel),
dǭvǝnhǫk (L352p Hechtel),
duivenkooi:
de daovekooi (L352p Hechtel),
dāvǝkōi̯ (L352p Hechtel),
duivenkot:
dāvǝkōt (L352p Hechtel),
spijker:
spiǝkǝr (L352p Hechtel)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
spijker:
spiǝkǝr (L352p Hechtel),
spīəkər (L352p Hechtel),
val:
va.l (L352p Hechtel),
và.l (L352p Hechtel)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duivin:
duivin (L352p Hechtel),
wijfje:
waifken (L352p Hechtel)
|
duif, wijfje [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
aardig:
arrig (L352p Hechtel),
dol:
dul (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel,
L352p Hechtel),
droezelig:
droezelig (L352p Hechtel)
|
hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18007 |
duizelig zijn |
draaien, alles draait mich:
alles draet mich (L352p Hechtel)
|
Bezwijming: flauwte, onmacht (zwijm(el), onmacht, kwalijk, flauw). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18008 |
duizeling, duizeligheid |
dolligheid:
ich bèn dùl in mènne kop
dulligheid (L352p Hechtel)
|
Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, schwindel(ig), dul(le)). [N 107 (2001)]
III-1-2
|