e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hechtel

Overzicht

Gevonden: 2679
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grond waarop de boerderij staat hoogte: hø.xtǝ (Hechtel) Vaak zijn boerderijen op een natuurlijke lichte verhoging in het terrein gebouwd. Naast de meer algemene benamingen van de plek waarop het bedrijf ligt, vinden we dan ook enkele specifiek op die hoogte betrekking hebbende benamingen. Ze staan achter in het lemma bijeen. [N 5A, 74a; A 10, 1; monogr.] I-6
grootmoeder bonne-ma: bóóma (Hechtel), grootmoeder: grutmoejer (Hechtel), grote moene: cf. WNT s.v. "moene  gruttemoen (Hechtel), peet: peet (Hechtel, ... ), pèt (Hechtel) grootmoeder [ZND 35 (1941)] || grootmoeder (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)] III-2-2
grootvader bon-pa: bonpa (Hechtel), grootvader: grutvajer (Hechtel), grote pa: grutte pa (Hechtel), peteren: peeteren (Hechtel), cf. WNT s.v. "peteren (I)"1) peter, doopvader; zie lemma "peetoom  peteren (Hechtel) grootvader [ZND 35 (1941)] || grootvader (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)] III-2-2
grote boerderij geleg: gǝlɛx (Hechtel), winning: weneŋ (Hechtel) Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6
grote knikker bol: bol (Hechtel), schieter: schieter (Hechtel) Knikker: de grote (glazen of stenen). [ZND 16 (1934)] III-3-2
grote schoonmaak grote schoonmaak: (ó = zoals Tom Manders \"de mót zit inn\\ jás!\").  gruutə schónmaak (Hechtel), was: də was (binnəhálə) (Hechtel) Hoe noemt u de najaarsschoonmaak? [N105 (2000)] || Hoe noemt u de voorjaarsschoonmaak? [N105 (2000)] III-2-1
grote weegbree weegbladeren: wēgblārǝ (Hechtel) Plantago major L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in akkers, tuinen en wegbermen, met breed-eironde, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopgaande stengel zit een langwerpige groene aar met bruine pluisjes. De plant wordt tot 50 cm hoog en bloeit van mei tot november. Bij de naamgeving worden de grote (of brede) en smalle weegbree (zie het lemma Smalle Weegbree) vaak niet van elkaar onderscheiden. Bij de volgende opgaven werd specifiek verneld dat ze op de grote betrekking hebben. I-5
grove stem grove stem: in grōve stem (Hechtel), ⁄n groof stem (Hechtel), ⁄n grove stem (Hechtel) grove stem [ZND 24 (1937)] III-3-1
guit, schalk gamin: gamĕ (Hechtel), pagadder: begadder (Hechtel), vlegel: vlegel (Hechtel) guit (grappenmaker) [ZND 01 (1922)] III-1-4
gulden gulden: gulden (Hechtel), gullen (Hechtel) gulden [ZND 35 (1941)] III-3-1