19083 |
streng (bn.) |
strang:
sjtrang (Q110p Heek)
|
streng (bijv. nw.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
18777 |
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] |
strang:
sjtrank (Q110p Heek)
|
streng (garen) [SGV (1914)]
III-1-3
|
22085 |
stro |
struu:
štrø̄ (Q110p Heek)
|
Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83]
I-4
|
21093 |
stroef |
sleeuw:
sjlie teng (Q110p Heek),
zuur:
zōēr (Q110p Heek)
|
sleeuwe tanden [SGV (1914)] || stroef (een ~ man) [SGV (1914)]
III-2-3, III-3-1
|
25574 |
strooien |
strooien:
štrø̜i̯ǝ (Q110p Heek)
|
Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s]
I-11
|
30516 |
strooien dak |
stro-/strooidak:
štrø̄dāk (Q110p Heek)
|
Dak dat met stro gedekt is. Zie ook de lemmata 'Gedreven dak' en 'Gespreid dak'. [S 36; monogr.; Vld.]
II-9
|
20956 |
stroop |
siroop:
šrǫǝp (Q110p Heek)
|
Dikke, kleverige, zoete vloeistof, als broodbeleg gebruikt. In dit lemma zijn alle antwoorden opgenomen die zijn gegeven op de vragen S 36, L 7, 62 en N 57, 34a waarin in het algemeen werd gevraagd naar benamingen voor stroop. Daarnaast is monografisch materiaal dat betrekking had op stroop, verwerkt. Bovendien bevat dit lemma de antwoorden op vraag N 38, 2 "Hoe noemt u appelstroop?", omdat uit vergelijk van het materiaal voor diverse plaatsen bleek, dat er nauwelijks ver-schillen optraden in de benamingen voor stroop en appelstroop, waarschijnlijk ook omdat de meeste stroop uit appels geproduceerd wordt, Om een overbodige opsomming van identieke varianten te vermijden, is daar-om besloten de opgaven bij elkaar te plaatsen. [N 57, 34a; N 57A, 6; S 36; L 7, 62; N 38, 2; monogr.]
II-2
|
33128 |
strowis |
struuwis:
štrø̄wø̜š (Q110p Heek)
|
Klein busseltje lang stro, met name gebruikt om er een stroband van te maken. [S 36; monogr.]
I-4
|
17851 |
struikelen |
(zich) aanstoten:
zich aasjoite (Q110p Heek)
|
struikelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
22362 |
stuiken |
stuiken:
sjtoeke (Q110p Heek, ...
Q110p Heek)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || stuiken [knikkers ~ in een kuiltje] [SGV (1914)]
III-3-2
|