e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heek

Overzicht

Gevonden: 1225
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gat, opening (mv) loker: loaker (Heek) gaten (mv) [SGV (1914)] III-4-4
gauwdief schelm: sjellem (Heek) gauwdief [SGV (1914)] III-3-1
gebint gebont(e): gǝbont (Heek) Het geheel van spantbenen, gordingen, kepers etc. waarop de dakbedekking rust. Zie ook afb. 49 en 71. [S 9; N 54, 149a; N 54, 149b; N 54, 151; monogr.; Vld.] II-9
gebrekkig spreken tottelen: teutele (Heek) getatewaal (gebrekkig spreken) [SGV (1914)] III-3-1
gebruik gebruik: gebroek (Heek) gebruik [SGV (1914)] III-3-2
gedwee braaf: (van een paard gezegd).  braaf (Heek), gewillig: cf. VD s.v. "gewillig"1. bereidwillig, gehoorzaam, volgzaam  gewillig (Heek) gedwee [SGV (1914)] III-1-4
geelzucht geel verf: gêlverf (Heek) geelzucht [SGV (1914)] III-1-2
geer geer: gē̜jr (Heek) Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.] II-7
geeuwhonger geeuwhonger: geeihonger (Heek) geeuwhonger [SGV (1914)] III-2-3
gegraven waterloop gracht: grax (Heek) In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.] I-8