29637 |
haam |
haam:
hām (Q110p Heek)
|
Kraagvormig halsjuk van een trekpaard dat op de schouderbladen rust en zich met de bewegende schouders kan meebewegen. Het bestaat voornamelijk uit twee gebogen haamspanen (cf. lemma Haamspanen) die door middel van een haamslot (cf. lemma Haamslot) aan elkaar worden vastgemaakt. Om de nek van het paard te beschermen zijn aan de binnenkant van de haamspanen kussens aangebracht (cf. lemma Haamkussen). Aan de trekhaken van het haam (cf. lemma Trekhaken, trekogen) worden de strengen bevestigd (cf. lemma Strengen) waarmee het paard trekt. Het woord is in heel Limburg mannelijk. [JG 1a, 1b; N 13, 1; L 1 a-m; L 26, 1; R 3, 60; S 12; monogr.]
I-10
|
18046 |
haarenkelen |
haarenkelen:
hāreŋkǝlǝ (Q110p Heek),
zich haarinkele (Q110p Heek)
|
De enkels bij het stappen tegen elkaar strijken of slaan, zodat ze verwond geraken. [L 1, a-m; N 8, 71, 72, 78a, 79 en 84d; S 8] || zijn enkel stuk stoten bij het lopen [SGV (1914)]
I-9, III-1-2
|
32887 |
haarhamer |
haarhamer:
hārhāmǝr (Q110p Heek)
|
De haarhamer is een vrij zware (ongeveer anderhalve kilo) ijzeren hamer met een korte houten steel, die speciaal wordt gebruikt om te haren. Het ijzeren deel loopt doorgaans aan beide kanten (soms aan één kant) uit in een scherpe bek van 3 à 4 mm. breed, die wel de baan wordt genoemd. De zuiverheid van deze baan is van belang om goed te kunnen haren. Van tijd tot tijd wordt de baan van de bek door de smid weer bijgesteld. Zie afbeelding 7b, nummer 1. [N 18, 86; JG 1a, 1b, 2c; L 1 a-m; L 26, 4; S 12; add. uit N 11, N 14, 131; N 15; N 27; A 4, 28; A 23, 16; L 20, 28; Lu 1, 16; mongr.]
I-3
|
17750 |
haarvlecht |
vlecht:
vlög (Q110p Heek)
|
vlecht [SGV (1914)]
III-1-1
|
20782 |
haas |
haas:
haas (Q110p Heek),
hazen (mv.):
haze (Q110p Heek)
|
haas [SGV (1914)] || hazen [SGV (1914)]
III-4-2
|
18994 |
haastig |
haastig:
ps. omgespeld volgens Frings.
hø͂ͅstig (Q110p Heek)
|
haastig [SGV (1914)]
III-1-4
|
24319 |
hagedis |
hagedis:
hagedis (Q110p Heek)
|
(muur)hagedis [SGV (1914)]
III-4-2
|
25144 |
hagelen |
hagelen:
hagele (Q110p Heek)
|
hagelen [SGV (1914)]
III-4-4
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagelsteen:
hagelstein (Q110p Heek)
|
hagelsteen [SGV (1914)]
III-4-4
|
25221 |
hagelx |
hagel:
hagel (Q110p Heek)
|
hagel [SGV (1914)]
III-4-4
|