e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heek

Overzicht

Gevonden: 1225
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knijpen knijpen: kniepe (Heek), pitsen: pêsje (Heek), Met een tang.  pitsje (Heek) knellen [SGV (1914)] || nijpen [SGV (1914)] III-1-2
knikker huif: huuf (Heek) knikker [SGV (1914)] III-3-2
knikkertermen baanschieten: baan sjeete (Heek), om drie koek: om drie koek (Heek), reiken: reike (Heek), stikken: sjtikke (Heek), titsen: tietsje (Heek), van doos?: van does (Heek) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] III-3-2
knikkertermen: van meet af van kreis (du.): va kreits goa (Heek) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] III-3-2
knipogen een oog knikken: en aug knikke (Heek) knipogen [SGV (1914)] III-1-1
knoeien knoeien: knoèje (Heek), slabberen: (Bij eten).  sjlabbere (Heek) morsen [SGV (1914)] || slabben [SGV (1914)] III-2-3
knoeien, morsen, bevuilen knoeien: knoèje (Heek) morsen [SGV (1914)] III-4-4
knoop knoop: knoup (Heek), knuip (Heek), knǫwp (Heek) knoop [SGV (1914)] || knoopen (mv.) [SGV (1914)] || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.] II-7, III-1-3
knorrepot knoteraar: knoterêr (Heek) knorrepot [SGV (1914)] III-1-4
knuppel, knots kluppel: klöppel (Heek), kol: kül (Heek) knuppel [SGV (1914)] III-1-2