e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grenzen grenzen: grènzə (Heel) tegen elkaar liggen, gezegd van stukken land of staten [grenzen, renen] [N 91 (1982)] III-4-4
griep griep: griep (Heel) Griep. Hoe noemt men tegenwoordig een zware verkoudheid met koorts? [DC 30 (1958)] III-1-2
griffel griffel: griffəl (Heel) een stift van leisteen om daarmee op een lei te schrijven [griffel, griffie, grift, touche, cijferpen] [N 87 (1981)] III-3-1
grijnzen grijnzen: grijze (Heel), grijzə (Heel) grijnzen [SGV (1914)] || spottend lachen soms met een onaangename vertrekking van het gezicht [grijzen, blieken, blikken, grijzen, griemen] [N 85 (1981)] III-1-4
grijpen door roofdieren snappen: WLD  sjnàppə (Heel) Hoe noemt u het vastgrijpen van ratten, muizen, etc. door roofdieren (klampen) [N 83 (1981)] III-4-2
gril luim: lūūmə höbbə (Heel) een plotseling opkomende onberedeneerde gedachte of wens [gril, loet, nuk, kuur, streek, kneep, stuip, bijze] [N 85 (1981)] III-1-4
groei, wasdom groei: WLD  grēūj (Heel) Groei, wasdom, levenskracht in planten (tier, krots). [N 82 (1981)] III-4-3
groeien groeien: (greuje) (Heel), grūūjə (Heel), grø̄i̯ǝ (Heel), grú:jə (Heel), groter worden: groeater wĕre (Heel), grooetər wâîrə (Heel), wassen: wasse (Heel), wasǝ (Heel) De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || groeien (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] || groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 84 (1981)] || groter worden (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] I-4, III-1-1
groeien, wassen gedijen: gedieje (Heel), wassen: WLD  wássə (Heel) bedijen [SGV (1914)] || Groeien, in grootte toenemen, gezegd van bomen, planten, bloemen (groeien, wassen). [N 82 (1981)] III-4-3
groenling groenvink: Ondergebracht bij groenling, JK.  greunvink (Heel) ringmus III-4-1