34073 |
hoorn van de koe |
hoorn:
huǝrǝ (L328p Heel)
|
[N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.]
I-11
|
18841 |
hopen |
hopen:
hoeəpə (L328p Heel)
|
een gunstige verwachting hebben over iets wat men wenst [verhopen, hopen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18233 |
horloge |
horloge:
herloeazje (L328p Heel),
hoorlóógə (L328p Heel),
uur:
ōēr (L328p Heel)
|
horloge [SGV (1914)] || uurwerk dat men bij zich draagt, bijv. om de pols [glozie, lozie, allozie] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18149 |
horrelvoet |
hompelepoot:
hompelepoeat (L328p Heel),
paardsvoet:
pèèrsvóót (L328p Heel)
|
hompelvoet [SGV (1914)] || Misvormde voet (homperd, horjevoet, horrelvoet, homperpoot, strompelvoet, paardvoet). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17812 |
houden |
houden:
hoaje (L328p Heel)
|
houden [SGV (1914)]
III-1-2
|
21459 |
houden van |
houden van:
haojə van (L328p Heel),
liefhebben:
leefhöbbe (L328p Heel)
|
liefde voelen voor iemand [fiel zijn met, veel houden van, veel afhouden] [N 85 (1981)] || liefhebben [SGV (1914)]
III-3-1
|
32200 |
houtdraaibeitel |
draaibeitel:
drɛjbęjtǝl (L328p Heel)
|
Beitel waarvan het beitelblad een rechte of schuine voorkant heeft en aan beide zijden een vouw, zodat hij in meerdere richtingen bewogen kan worden. De houtdraaibeitel wordt gebruikt voor het glad afwerken van voorgedraaide werkstukken en het steken van verschillende profielen. Zie ook afb. 182. [N 47, 11b; N 53, 40]
II-12
|
22183 |
houtduif |
houtduif:
houtdoef (L328p Heel)
|
houtduif
III-4-1
|
32906 |
houten gaffel, schudgaffel |
gaffel:
gafǝl (L328p Heel),
schudgaffel:
šø̜t˲gafǝl (L328p Heel)
|
Houten gaffel met twee lange en enigszins gebogen tanden en een korte steel, doorgaans uit een gevorkte tak gesneden; gebruikt om het hooi te spreiden en te keren, maar ook voor andere doeleinden zoals het opschudden van de graanhalmen bij het dorsen met de vlegel, of het strooien van strooisel en voeder voor de dieren in de stal. Zie afbeelding 10, a. Hoewel in het algemeen de term riek een stuk gereedschap aanduidt met méér dan twee tanden, heeft het woord oorspronkelijk en nog in sommige dialecten ook wel de betekenis van een tweetandige vork, met name dan de vork waarmee het hooi wordt opgestoken (zie het lemma ''oogstgaffel''); de opgaven in dit lemma zijn alle dubbelopgaven, naast gaffel of vork. Buiten Haspengouw en het gebied rond Lommel duidt de combinatie van een lange klinker en de letter f in de varianten van het type gaffel wel op een contaminatie van gaffel en gavel; ze staan telkens aan het slot van de varianten onder het type gaffel bijeen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 30; A 28, 6; L 16, 18c; L B2, 243; Lu 6, 6; Av 1, III, 5e; monogr.]
I-3
|
31466 |
houten hamer |
houten hamer:
hǫwtǝ hāmǝr (L328p Heel)
|
Hamer die geheel uit hardhout is vervaardigd. Zie ook afb. 89. De houten hamer wordt onder meer gebruikt bij bepaalde soorten beitels en om houtverbindingen aan te slaan. [N 53, 127; L 1a-m; monogr.]
II-12
|