23876 |
bedevaartplaats |
bedevaartplaats:
bedevaartplaats (L328p Heel),
genadeoord:
genade oeërd (L328p Heel)
|
Een bedevaartsplaats, bedevaartsplaats, genadeoord. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23878 |
bedevaartprentje |
gedachtenisprentje:
gedachtenisprentje (L328p Heel)
|
Een prentje ter nagedachtenis aan een bedevaart. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23879 |
bedevaartvaantje |
vaantje:
vaenke (L328p Heel),
vlagje:
vlégske (L328p Heel)
|
Een vaantje of vlagje dat tijdens een bedevaart gedragen en daarna als gedachtenis aan die bedevaart bewaard wordt, bedevaartsvaantje, -vlagje, pelgrimsvlagje. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24054 |
bediend worden |
bediend worden:
bedeendj waere (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
Bediend worden, berecht worden, de laatste sacramenten ontvan-gen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21558 |
bedienen |
bedienen:
bədeenə (L328p Heel),
eemes bedeene (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)] || Iemand bedienen, berechten, iemand de laatste sacramenten toedienen. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
34540 |
bedorven ei |
bedorven eieren:
bǝdǫrvǝ ęi̯ǝr (L328p Heel)
|
[N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.]
I-12
|
18965 |
bedriegen |
bedriegen:
bedrege (L328p Heel, ...
L328p Heel,
L328p Heel),
beschijten:
besjiete (L328p Heel),
besodemieteren:
bəsóódəmietərə (L328p Heel),
betoepen:
betoepe (L328p Heel),
bezeiken:
bezeike (L328p Heel)
|
bedriegen [SGV (1914)] || bedriegen: Als hij kans ziet zal hij proberen je te - [DC 35 (1963)] || belazeren || foppen, bedriegen || iemand door list en leugen voor de gek houden en daarvan gebruik maken [kullen, bikken, kleuten, bijbrengen, belakken, verneuken, besleuteren, loren, lorzen, bedonderen, bemieteren, besodemieteren, kinkelfoezen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18825 |
bedroefd |
bedroefd:
bedreufdj (L328p Heel, ...
L328p Heel),
bədrēūfdj (L328p Heel)
|
bedroefd [SGV (1914)] || verdriet hebbend, treurig [droef, bedroefd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24426 |
beekprik |
bloedzuiger:
WLD
bloodzuugər (L328p Heel)
|
Hoe noemt u de prik (rivierprik): heeft geen kaken, heeft kieuwopeningen en slechts één neusgat. Het is een roofvis die zich met de mond aan een prooi hecht en deze tot bloedens toe verwondt met een rasp apparaat. Hij heeft één cirkel van hoorntanden. De [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22403 |
beeldzijde van een geldstuk |
kruis:
kry(3)̄ts (L328p Heel)
|
De beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|