e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
langpootmug hooiwagen: huiwage (Heel), WLD  huiwaagə (Heel) Hoe noemt u de grote mug met bijzonder lange, breekbare poten (langpootmug, horlogemaker, glazemaker, snijder) [N 83 (1981)] || langpootmug [DC 18 (1950)] III-4-2
langwerpige streep van voorhoofd tot neus bles: blęs (Heel) Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b] I-9
langzaam, traag langzaam: langsaam (Heel), traag: traog (Heel) langzaam (lui, traag, stil, telijig) [DC 39 (1965)] || langzaam [lui, traag, stil, telijig] [N 91 (1982)] III-4-4
lantaarn lucht: lucht (Heel) lantaarn [SGV (1914)] III-2-1
last, moeilijkheid gemartel: gemertel (Heel), geneuk: vb.: dat genäök met die knien bin ich meug = dat gedoe (werk) met die konijnen ben ik zat; zie ook "gemertel  genäôk (Heel), genäök (Heel) gepruts, gedoe, gemartel || moeizaam werk III-1-4
laster laster: laster (Heel) laster [SGV (1914)] III-1-4
lasteren door de stront rijten: dōōr də sjtroontj rīētə (Heel), schandalen: sjandale (Heel), schanden: zie ook sjandale  sjanjtje (Heel) iemands goede naam schenden [labbekakken, insteken, bespreken, rabbelen, klapperen, commeren] [N 85 (1981)] || kwaadspreken over iemand || kwaadspreken, roddelen III-1-4
lastig (werken) lastig: lestig (Heel, ... ), lèstig (Heel) lastig [SGV (1914)] || niet zonder moeite of inspanning volbracht of afgedaan kunnend worden, niet gemakkelijk [difficiel, delicaat, ongemakkelijk, onklaar, zwaar moeilijk] [N 85 (1981)] III-1-4
lastig zijn knoteren: knóótərə (Heel) tot last zijn, kwelling veroorzaken [vervelen, klieren, sarren, tergen, hengelen, kneuten, kneuteren, donderjagen, moesjanken,vernooien, verleden] [N 85 (1981)] III-1-4
lastigvallen ophouden: òphaojə (Heel) iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)] III-3-1