31903 |
beitelborst |
borst:
bǫrst (L328p Heel)
|
Het verdikte gedeelte aan de bovenzijde van het beitelblad dat tegen het beitelhecht rust. [N 53, 34d; A 14, 12b add.]
II-12
|
31905 |
beitelhecht |
handvat:
hanjt˲vat (L328p Heel)
|
Het van hout of kunststof vervaardigde handvat van de beitel waarin de beitelarend bevestigd wordt. Zie ook afb. 63e. [N 53, 34f; monogr.]
II-12
|
31906 |
beitelring |
halsring:
halsreŋk (L328p Heel)
|
Metalen band die om het houten beitelhecht wordt bevestigd om te voorkomen dat het splijt wanneer men er met een hamer op slaat. Een beitelring kan zijn aangebracht aan de boven- of aan de onderkant van het beitelhecht, of op beide plaatsen. Zie ook afb. 63f. [N 53, 34g]
II-12
|
31902 |
beitelsnede |
snede:
šnē (L328p Heel),
šnęt (L328p Heel)
|
Het snijdend gedeelte van de beitelvouw. [N 53, 34b-c; N G, 28]
II-12
|
31901 |
beitelvouw |
vouw:
vǭj (L328p Heel)
|
Het schuingeslepen uiteinde van het beitelblad, dat uitloopt op een scherpe snede. Zie ook afb. 63b en het lemma ɛvouw van een beitelɛ in Wld II.11, pag. 44-45. Het betreft daar beitels die door de smid worden gebruikt.' [N 53, 34b-c; N G, 28]
II-12
|
30711 |
beitsen |
beitsen:
bęjtsǝ (L328p Heel)
|
Hout kleuren met behulp van beits. [N 67, 66h; monogr.]
II-9
|
24301 |
bek |
muil:
WLD
mōēl (L328p Heel)
|
Hoe noemt u de bek van een dier (muil, bakkes) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21775 |
bekakt praten |
bescheten kallen:
besjeete kalle (L328p Heel),
groots kallen:
grueëts kalle (L328p Heel),
wie een hollander praten:
dae kaltj wie eine Hollenjer (L328p Heel)
|
bekakt praten [N 102 (1998)]
III-3-1
|
19324 |
bekakte praat /bekakt praten |
bescheten kallen:
besjeete kalle (L328p Heel),
groots kallen:
grueëts kalle (L328p Heel),
wie een hollander praten:
dae kaltj wie eine Hollenjer (L328p Heel)
|
bekakt praten [N 102 (1998)]
III-1-4
|
21830 |
bekendmaken |
omroepen:
oomróópə (L328p Heel)
|
officiëel bekend maken [uitbellen, uitklinken, afkleppen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|