33947 |
onderhaam |
onderhaam:
oŋǝrhām (L328p Heel)
|
Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.]
I-10
|
21351 |
onderhands |
onderhands:
ongerhanjs (L328p Heel)
|
onderhandsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
ei sjoean humme (L328p Heel),
humme (L328p Heel)
|
hemd [SGV (1914)] || schoon [o] [een ~ hemd] [SGV (1914)]
III-1-3
|
19395 |
onderkussen, peluw |
pulf:
pøͅlf (L328p Heel)
|
peluw [SGV (1914)]
III-2-1
|
17619 |
onderlip |
onderlip:
ŏngerlup (L328p Heel),
onderste lip:
ungelste lup (L328p Heel)
|
onderlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21428 |
onderwijzeres |
juffrouw:
jufrouw (L328p Heel)
|
een vrouwelijke leerkracht aan een lagere school (basisschool) [meesteres, tietepoot, metres, meesterse] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21719 |
onderzoek |
onderzoek:
oongərzeuk (L328p Heel)
|
alle naspeuringen in een zaak [onderzoek, visitatie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18947 |
ondeugend, stout |
stout:
sjtout (L328p Heel)
|
stout, niet gehoorzamend aan bevelen, vooral gezegd van kinderen [ondeugend, ondeugendig, deugnietachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18948 |
ondeugende vrouw |
veeg:
vaeg (L328p Heel)
|
ondeugd, alleen gezegd van een vrouw
III-1-4
|
32696 |
ondiep |
dreeg:
dręi̯x (L328p Heel)
|
De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|