20922 |
onrijp |
groen:
greun fruit ête (L328p Heel),
WLD
greun (L328p Heel)
|
fruit [onrijp ~ eten] [SGV (1914)] || Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33535 |
onrijp, onvolgroeid |
groen:
greun (L328p Heel),
WLD
greun (L328p Heel)
|
Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)] || onrijp [SGV (1914)]
I-7
|
19278 |
onrustig |
onrustig:
oonrèstig (L328p Heel)
|
geen rust hebben [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19279 |
onrustig persoon |
onrustige tinus:
einə oonrèstigə Tīēnəs (L328p Heel)
|
een onrustig persoon, persoon die geen rust heeft, altijd bezig is [roerwarmoes] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18973 |
onschuldig |
onnozel:
oonnueəzəl (L328p Heel),
ónnuëzel (L328p Heel)
|
onschuldig || zonder besef van goed en kwaad [onschuldig, onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23941 |
onthoudingsdag |
onthoudingsdag:
ònthaojingsdaag (L328p Heel),
ônthoudingsdaag (L328p Heel),
quatertemperdag:
quatertemperdaag (L328p Heel)
|
Een onthoudingsdag: dag waarop men geen vlees, spek en jus uit vlees mag gebruiken. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21688 |
ontvangen |
beuren:
bèùrə (L328p Heel)
|
in het bezit gesteld worden van bijv. geld [beuren, inbeuren ontvangen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17927 |
onvast ter been (zijn) |
dazelachtig:
daazelechtig (L328p Heel)
|
lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34310 |
onvruchtbaar vrouwelijk varken |
kween:
kwēn (L328p Heel)
|
Door organische afwijkingen onvruchtbaar vrouwelijk varken. [N 76, 10; JG 1c, 2c]
I-12
|
33682 |
onvruchtbare grond |
knikkerd:
knekǝrt (L328p Heel)
|
Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.]
I-8
|