22646 |
vissen |
vissen:
vèsse (L328p Heel)
|
visschen (ww.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
22414 |
vissnoer |
visviem:
veͅsvīm (L328p Heel)
|
Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22417 |
visvangst |
vangst:
vangst (L328p Heel)
|
Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19602 |
vlaaischotel |
vlaaienschotel:
flaaijeschóttel (L328p Heel),
flaaijesjóttel (L328p Heel)
|
schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)]
III-2-1
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
merkhof (L328p Heel),
merkof (L328p Heel),
mèrkhòf (L328p Heel),
merkop:
merkop (L328p Heel)
|
Hoe heet de Vlaamsche gaai? [DC 06 (1938)] || meerkol [SGV (1914)] || vlaamse gaai
III-4-1
|
21394 |
vlag |
vaan:
vaan (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
vlag [SGV (1914)] || vlag: Loopt Klaas voorop met de -? [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
25003 |
vlak, gelijk |
vlak:
vlaak (L328p Heel)
|
vlak [SGV (1914)]
III-4-4
|
31871 |
vlakbank |
vlaktebank:
vlaktǝbaŋk (L328p Heel)
|
Schaafmachine waarmee hout aan één zijde mechanisch vlak geschaafd kan worden. De vlakbank bestaat uit een gietijzeren frame waarop een van twee of meer beitels voorziene as is gemonteerd. Zie ook afb. 53. [N 53, 85b]
II-12
|
24914 |
vlaktex |
vlakke, de -:
də vlāākə (L328p Heel)
|
vlakte, vlakke of effen strook land [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|