17644 |
zijde |
zij:
pien in de ziej (L328p Heel),
ziej (L328p Heel),
Zowel a als b hebben dezelfde uitspraak!
zie (L328p Heel)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)] || Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)]
III-1-1
|
23359 |
zijkapel |
zijaltaar:
ziejaltjaor (L328p Heel),
zijkapel:
ziejkepel (L328p Heel)
|
Elk van beide zijkapellen van een kruiskerk. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34580 |
zijladder |
leiers:
lęi̯ǝrs (L328p Heel)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32947 |
zijladders van de oude kar |
ledders:
lęi̯ǝrs (L328p Heel)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
18028 |
zijn neus snuiten |
snoeven:
sjnoeve (L328p Heel)
|
snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
23804 |
zijn pasen doen |
pasen houden:
paose haoje (L328p Heel)
|
De Paascommunie doen [de oeëster hauwe]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23805 |
zijn pasen houden |
zijn pasen houden:
ziene paose haoje (L328p Heel),
ziêne paose haoje (L328p Heel)
|
De Paasbiecht. [N 96D (1989)] || Zijn Paasplicht vervullen, zijn Pasen houden, d.w.z. in de Paastijd, rond Pasen te biecht en te Communie gaan [ziene paose ha.lde, zien Paoskemunie doon]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19348 |
zijn tevredenheid betuigen |
stuiten:
sjtūūtə (L328p Heel)
|
zijn tevredenheid betuigen, zijn tevredenheid kenbaar maken [stuiten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23360 |
zijpad |
zijpad:
ziejpaad (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24725 |
zijtak |
zijtak:
WLD
ziej-tàk (L328p Heel)
|
Een zijtak (uittak, bezijden tak. [N 82 (1981)]
III-4-3
|