34336 |
doodliggen |
doodliggen:
duǝtlegǝ (L328p Heel)
|
Het doden van de biggen door de zeug, doordat ze erop gaat liggen. [N 76, 31]
I-12
|
20432 |
doodskist |
doodskist:
doeëdskist (L328p Heel, ...
L328p Heel,
L328p Heel,
L328p Heel,
L328p Heel,
L328p Heel)
|
de doodskist [N 96D (1989)] || De doodskist. [N 96D (1989)] || doodskist; hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd [DC 23 (1953)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [DC 23 (1953)]
III-2-2, III-3-3
|
20438 |
doodskleed |
doodsmantel:
doeadsmantjel (L328p Heel)
|
doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
23469 |
doodsklok |
doodsklok:
doeedsklok (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23958 |
doodzonde |
doodzonde:
doeëdzunj (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
Doodzonde, dodelijke zonde [doeëdzund]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17787 |
doof |
doof:
douf (L328p Heel)
|
doof [SGV (1914)]
III-1-1
|
25123 |
dooien |
dooien:
doeaje (L328p Heel)
|
dooien [SGV (1914)]
III-4-4
|
23204 |
doop |
doop:
doup (L328p Heel),
duip (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
doop [SGV (1914)] || Een doop. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24005 |
doopbelofte |
doopbelofte:
doupbeloftes (L328p Heel),
duipbelofte (L328p Heel)
|
De doopbeloften zoals ze worden afgelegd door peter en meter. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23318 |
doopbewijs |
doopbewijs:
duipbewiês (L328p Heel),
doopbriefje:
duipbreefke (L328p Heel)
|
Het doopbriefje, het bewijs dat men gedoopt is [doofsjien]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|