34543 |
vrouwelijke eend |
eend:
ē̜nt (Q105p Heer)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
34550 |
vrouwelijke gans |
gans:
gāi̯s (Q105p Heer)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
24440 |
vrouwelijke haas |
moor:
remmel / moor (Q105p Heer)
|
haas [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
20124 |
vrouwelijke kat |
poes:
Endepols
poes (Q105p Heer)
|
Hoe noemt u een vrouwelijke kat (moederkat, kattin, poes) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (Q105p Heer)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
24272 |
vrouwelijke kwartel |
zij:
zie (Q105p Heer)
|
het wijfje van de kwartel (zij) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24455 |
vrouwelijke vis |
kuitvis:
Endepols
kuutves (Q105p Heer)
|
Hoe noemt u een vrouwelijke vis (kuiter, kuitvis, moedervis, kuit) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24965 |
vuil in sloten |
bras:
bras (Q105p Heer)
|
vuil, stro of zeewier in sloten of tegen dijken [geffeling, eek, vlot, lies, drift, geffel, gaf, bras, reek, deek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24966 |
vuil waterx |
gietwater:
geutwater (Q105p Heer)
|
vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25125 |
waaienx |
waaien:
wejje (Q105p Heer),
wĕje (Q105p Heer),
⁄t wĕjde (Q105p Heer)
|
het waaide [SGV (1914)] || waaien [N 22 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-4
|