22789 |
kegels (mv.) |
kegelen:
mɛtə kɛ.gələ wø:rt he.ij ne:tmi gəsjpɛ.lt (Q105p Heer)
|
met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
19664 |
kelder |
kelder:
kaldər (Q105p Heer)
|
kelder [RND]
III-2-1
|
19053 |
kennen |
kennen:
kinne (Q105p Heer)
|
kennen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21283 |
kerel |
kerel:
ki.əl (Q105p Heer),
Opm. de ie is heel kort.
kieêl (Q105p Heer)
|
kerel [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
23214 |
kerk |
kerk:
kèrk (Q105p Heer)
|
kerk [SGV (1914)]
III-3-3
|
20256 |
kerkhof |
kerkhof:
kéérkhof (Q105p Heer)
|
Kerkhof [kirkuf, doeje kirkuf]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
23334 |
kerkwaarts |
naar de kerk:
noa de kĕrk tou (Q105p Heer),
op de kerk aan:
ŏp de kĕrk aan (Q105p Heer)
|
kerkwaarts [SGV (1914)]
III-3-3
|
22803 |
kermis |
kermis:
kɛ.rəməs (Q105p Heer)
|
kermis [RND]
III-3-2
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
kettel[eg]:
kętǝl[eg] (Q105p Heer)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
24334 |
kever, tor |
kever:
kever (Q105p Heer, ...
Q105p Heer)
|
kever [SGV (1914)] || tor [SGV (1914)]
III-4-2
|