e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heer

Overzicht

Gevonden: 1801
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kletsen [snateren] schateren: schatere (Heer), snateren: (is nieuwe benaming).  schnatere (Heer) snateren [SGV (1914)] III-3-1
kletsen [zeveren] zeveren: zēīvere (Heer) zeveren [SGV (1914)] III-3-1
kletsen [zwetsen] muilen: Van Dale: muilen, (gew.) morren, pruilen.  moule (Heer), zwetsen: Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.  jwĕtse (Heer) zwetsen [SGV (1914)] III-3-1
kletsoor klatsool: klatšūl (Heer) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10
kletswijf klappei: ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  klappĕj (Heer), sledder: schlĕdder (Heer) klappei [SGV (1914)] III-3-1
klit klit: klĕt (Heer) klis (plant) [SGV (1914)] III-4-3
kluit aarde klot: klǫt (Heer), kluit: klȳt (Heer), schoon: sxōn (Heer) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
kluwen kluwen: klouwe (Heer) kluwen [SGV (1914)] III-1-3
knecht knecht: ene nuie knech (Heer) knecht, een nieuwe ~ [SGV (1914)] III-3-1
knecht, algemeen knecht: knɛx (Heer) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6