18236 |
halssnoer |
halsketting:
halsketting (Q113p Heerlen),
halssnoer:
haossjnoor (Q113p Heerlen),
kraal:
kràl (Q113p Heerlen),
kraaltje:
krèlkə (Q113p Heerlen),
kralenketting:
kràlləkétting (Q113p Heerlen)
|
aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 86 (1981)] || collier || halssnoer
III-1-3
|
33927 |
halster |
halter:
haltǝr (Q113p Heerlen),
stalhalster:
štālhalstǝr (Q113p Heerlen)
|
Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.]
I-10
|
21541 |
halve frank |
half frankje:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld, omdat er geen spellingssysteem vermeld staat). Boven de n moet nog een ~ staan; deze combinatieletter is niet te maken (om te spellen).
’n hŏf frän`gske (Q113p Heerlen),
halve frank:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld, omdat er geen spellingssysteem vermeld staat). Boven de n moet nog een ~ staan; deze combinatieletter is niet te maken (om te spellen).
’ne hŏve fran~g (Q113p Heerlen)
|
oude zilveren munt van 50 centiem [N 21 (1963)] || wit metalen munt van 50 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21434 |
halve gulden |
halve gulden:
’ne hoave gölle (Q113p Heerlen),
Opm. korte ui-klank.
inne houve guille (Q113p Heerlen)
|
halve gulden, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
30798 |
halve huid |
helft:
hęlǝf (Q113p Heerlen)
|
De helft (in de lengte) van een al dan niet gelooide huid. Zie afb. 1. [N 36, 3]
II-10
|
25225 |
halve maan, eerste kwartier |
halve mond (du.):
haovə mònt (Q113p Heerlen)
|
schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25261 |
halve pint, kwart liter, maat |
schopje:
sjöpkə (Q113p Heerlen)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 0,25 (=kwart) liter [kapper, halfje, schopje, dzozie, hoorn, neuker, neutel, bok, uppie, bak] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30799 |
halve rug |
dosset:
dosɛt (Q113p Heerlen)
|
Het gedeelte van de huid dat de rug bedekt, in de lengte gehalveerd. Zie afb. 1. [N 36, 6b]
II-10
|
29826 |
halve steen |
halve steen:
hǭvǝ štē (Q113p Heerlen),
hǭǝvǝ štē (Q113p Heerlen)
|
Een in de breedterichting doormidden geslagen metselsteen of een baksteen van dit formaat die machinaal is vervaardigd. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛdrieklezoorɛ.' [N 31, 19a; monogr.]
II-8
|
21607 |
halve stuiver |
halve stuiver:
inne houve schtuuver (Q113p Heerlen),
knabje:
knepke (Q113p Heerlen),
merk:
’n merk (Q113p Heerlen)
|
halve stuiver, een 2 1/2 centstuk [lap, sjoe, groot, flapsent, bokkestuiver, grote cent, plak, bots, vierduitstuk?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|