e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kweepeer kweepeer: kweejbier (Heerlen), kwejbier (Heerlen, ... ), kwējbīr (Heerlen) kwee [SGV (1914)] || kweepeer [SGV (1914)] I-7
kwellen kwellen: kwäle (Heerlen), kwêelə (Heerlen), peitschen: >< vgl. Heerlen Wb. (pag. 400): pütsje (ww), 1. kussen; -2. wangen; -3. zoenen [zie ook puëne].  püütsche (Heerlen), plagen: plòəgə (Heerlen), tempteren: tèmteerə (Heerlen) kwellen [SGV (1914)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)] III-3-1
kwelling/pesterij plaag: plòəch (Heerlen) het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)] III-3-1
kwijl sloever: sjloever (Heerlen), sjlōēvər (Heerlen), zever: zeevər (Heerlen) Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 84 (1981)] || zever III-1-1
kwinkslag domme slag: dómmə sjláách (Heerlen), gekke slag: gèkkə sjláách (Heerlen) een grappig, koddig gezegde [slag, dreun] [N 87 (1981)] III-3-1
kwispelstaarten kwispelen: mit der schtats  kwispele (Heerlen), WBD/WLD  kwispələ (Heerlen) Hoe noemt u de staart heen en weer bewegen, als teken van vriendschap, gezegd van honden (kwispelen, kwipselen, kwipselstaarten, kwispelstaarten) [N 83 (1981)] || kwispelstaarten [SGV (1914)] III-2-1
kwitantie bewijs van betaling: ee bewies va betaling (Heerlen), kwijting: kwieting (Heerlen), kwietung (Heerlen), ps. boven de n moet nog een ~ staan; deze combinatieletter is niet te maken (om te spellen).  ’n kwieton~g (Heerlen), kwitantie: kwietansche (Heerlen), ’n kwietansie (Heerlen) kwitantie, bewijs van schulddelging [N 21 (1963)] III-3-1
laadbak kast: kas (Heerlen  [(Emma)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), laadkast: lātkas (Heerlen  [(Emma)]   [Emma, Maurits]) Vaste of schuddende laadbak onder aan een pijlervoet of onder een wentelgoot, die wordt gebruikt om mijnwagens met ontgonnen gesteente te vullen. In de mijnen van Winterslag en Waterschei maakt men volgens de invuller uit Q 3 een verschil tussen enerzijds de "schudbak" die zich aan de voet van de pijler bevindt, en anderzijds de "trimouye" en de "schudtafel" die aan het uiteinde van de wentelgoot zijn bevestigd. [N 95A, 3; monogr.; N 95, add.; Vwo 458; Vwo 459; Vwo 774; Vwo 786; Vwo 796] II-5
laadplaats füllort: fylǫrt (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]), laadplaats: lātplāts (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), lātplātš (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale, Wilhelmina]) De ondergrondse ruimte naast de schacht waar de mijnwagens op de kooi worden geduwd. [N 95, 690; monogr.; N 95A, 3; N 95, 178] II-5
laadstok laadstek: lātštęk (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), lātštɛk (Heerlen  [(Emma)]   [Julia]) Ronde houten stok waarmee de schiethouwer of schietmeester de patronen in het schietgat duwt. De stok is van hout omdat een metalen laadstok vonken zou kunnen voortbrengen en op deze wijze de lading vroegtijdig zou kunnen doen ontploffen. [N 95, 406; monogr.; Vwo 176; Vwo 178; Vwo 463] II-5