e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lage kaart(en) lage, een ~: lēͅgə (Heerlen) Een kaart of kaarten die niet meetellen in het spel [bleuze, blanks, blanche]. [N 88 (1982)] III-3-2
lage, natte plekken in moeras zomp: zomp (Heerlen) De lager gelegen delen in een moeras waarin steeds water staat. [N 27, 21b] I-8
lagenmaat laagverdeling: lǭx˲vǝrdęjleŋ (Heerlen), lagenmaat: lǭǝgǝmǭt (Heerlen) De dikte van één baksteen plus één lintvoeg. Zie ook afb. 28 en 41. [N 31, 8a; N 31, 7c; monogr.] II-9
lak japanlak: japanlak (Heerlen) Verf die is samengesteld uit vernis, standolie, terpentijn en zuivere verfstoffen. [N 67, 19c] II-9
laken laken: lākǝ (Heerlen) Effen of met keperbinding geweven wollen stof, die door volling zulk een dichtheid heeft verkregen, dat men van draden vrijwel niets kan zien, zodat de oppervlakte zich viltachtig voordoet. [N 62, 75f; N 59, 201; MW] II-7
lakken lakken: lakǝ (Heerlen) Met lak of vernis bestrijken, waardoor een glanzende oppervlakte wordt verkregen. [N 67, 66c; monogr.] II-9
lakschoen gelakkeerde schoen: gelakkeerde schoon (Heerlen), lakschoen: lakschoon (Heerlen), laksjoon (Heerlen) lakschoen || lakschoenen [gelakkerde sjeun] [N 24 (1964)] III-1-3
lam lam: lam (Heerlen), lamp (Heerlen), laǝm (Heerlen), lām (Heerlen), lammetje: lɛmkǝ (Heerlen), schaapje: šø̜̄pkǝ (Heerlen), šø̜pkǝ (Heerlen) Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] I-12
lammeren lammen: lamǝ (Heerlen) Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
lammetjespap boekweitspap: Eigen syst.  bōkespap (Heerlen), lammertjespap: Eigen syst.  lemmerkespap (Heerlen) Pap van boekweitmeel (lemmekespap?) [N 16 (1962)] III-2-3