e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moeras moer: mūr (Heerlen), moeras: muras (Heerlen), prats: pratš (Heerlen), ven: ven (Heerlen), vuilwammes: vūǝlwamǝs (Heerlen), zomp: zomp (Heerlen) Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
moerbei moelbeer: moelbier (Heerlen) moerbei [SGV (1914)] I-7
moerkooitje koninginnekooitje: koninginnekooitje (Heerlen) Het huisje waarin de imker jonge, onbevruchte koninginnen in voorraad heeft. Het model varieert. De informant van L 246 zegt dat het vroeger van vlierenhout werd gemaakt. [N 63, 100a; Ge 37, 164; monogr.] II-6
moerkorf moerkorf: mōrkø̜rf (Heerlen) Lege korf met een paar stukjes raat, waarin behalve de pijpjes met reservekoninginnen ook een nazwermpje gestoten wordt. De bijen die geen moer hebben, verzorgen de koninginnen in hun huisjes. [N 63, 100b; monogr.] II-6
moerloos moerloos: mūrlōs (Heerlen) Staat van een bijenvolk waarbij er geen koningin is. De imker zal er alles aan doen om deze moerloosheid zo spoedig mogelijk op te heffen. [N 63, 60a; Ge 37, 46] II-6
moersleutel schroevensleutel: šruvǝšlȳǝtǝl (Heerlen) In het algemeen een werktuig voor het los- en vastdraaien van moeren. Zie ook de lemmata "steeksleutel", "ringsleutel", "verstekbare moersleutel", etc. Het betreft daar meer specifieke uitvoeringen van de moersleutel. [N 33, 300a; monogr.] II-11
moestuinx gaarde: gār (Heerlen), gāt (Heerlen, ... ), hof: hoͅf (Heerlen, ... ), moeshof: moashof (Heerlen), mōshoͅf (Heerlen) [DC 03 (1934)] [N P (1966)] [SGV (1914)]moestuin I-7
moeten moeten: mòtte (Heerlen), mótte (Heerlen) moeten [SGV (1914)] III-1-4
moetlijn moetlijn: moetlijn (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale, Wilhelmina]), mutliŋ (Heerlen  [(Emma)]   [Eisden]), mutlɛjn (Heerlen  [(Emma)]   [Emma]) Merkteken op de stijlen aan de beide zijwanden van steengangen, galerijen etc. door de mijnmeters aangebracht, dat onder meer dient als hulpmiddel om mijnsporen op de juiste hoogte te brengen. [N 95, 708; N 95, 856 add.] II-5
moezen pratsen: prátsche (Heerlen) moes worden; Hoe noemt U: Tot moes koken (moezen) [N 80 (1980)] III-2-3