e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
raathoning, tafelhoning raathoning: rāthuǝneŋ (Heerlen) Blanke honing die in de raat verkocht wordt. [N 63, 115b; monogr.] II-6
raden raden: raoje (Heerlen), raone (Heerlen, ... ), roane (Heerlen, ... ), roaë (Heerlen), rooë (Heerlen) raden [N 07 (1961)] || raden (ww.) [SGV (1914)] III-1-4, III-3-2
radiatorkwast radiatorkwast: radijātǫrkwas (Heerlen) Platte kwast waarvan de haarbundel gevat is in een ijzeren bus die onder een hoek van ongeveer 450 aan de steel bevestigd is. De kwast wordt gebruikt voor het schilderen van radiatoren. [N 67, 43c] II-9
radijs radijs: radies (Heerlen, ... ) radijs I-7
radio radio: ráádĭĕjoo (Heerlen) een radio-ontvangtoestel [radio] [N 90 (1982)] III-3-1
radmaker ramaker: ramē̜kǝr (Heerlen) Vakman die gespecialiseerd is in het maken van houten wielen voor karren en wagens. Reparaties aan de houten wielen konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Kaulille (L 316), Neeroeteren (L 368), Maaseik (L 372), Opoeteren (L 415), Meldert (P 45), Duras (P 115), Ulbeek (P 121), Hoepertingen (P 188), Waasmont (P 211), Veldwezelt (Q 91), ɛs-Herenelderen (Q 168). De metalen onderdelen voor de kar- en wagenwielen, zoals de wielbanden en de asbus werden vaak door de lokale smid geleverd. Hij voerde daar ook reparaties aan uit. Dit laatste was volgens informatie van de zegslieden het geval in Heppen (K 316), Beringen (K 358), Neerpelt (L 312), Bocholt (L 317), Gruitrode (L 366), Neerglabbeek (L 367), Ulbeek (P 121), Sint-Truiden (P 176), Hasselt (Q 2), Genk (Q 3) en Neerharen (Q 96c). Zie verder ook de paragraaf over de vaktaal van de karsmid in wld II.11, pag. 128-139.' [N G, 1b; N G, 2; L 34, 18; monogr.] II-12
rafel rafel: raffel (Heerlen), rafǝl (Heerlen) Hoe noemt U een rafel? [N 62 (1973)] || Rafelige plek in een weefsel. [N 62, 45b; MW] II-7, III-1-3
rafelen rafelen: raffele (Heerlen), rafǝlǝ (Heerlen), ruffele (Heerlen), ruffələ (Heerlen), ruffelen: røfǝlǝ (Heerlen), uitrafelen: oetrafele (Heerlen), oetruffele (Heerlen), uitruffelen: ūtrøfǝlǝ (Heerlen) aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, raffelen, reffelen, riefelen] [N 86 (1981)] || Hoe zegt U: de stof zal rafelen? [N 62 (1973)] || rafelen [SGV (1914)] || uitrafelen || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.] II-7, III-1-3
ragebol ragebol: ragebol (Heerlen), spinnenkop: sjpinnekop (Heerlen), Veldeke  sjpinnekop (Heerlen), spinnenkwast: voor spinrag  sjpinnekwas (Heerlen), stubber: sjtubber (Heerlen), štøbər (Heerlen) bezem (met lange steel); inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || raagbol [SGV (1914)] || ragebol || ragebol, bolvormige borstel waarmee spinnewebben worden verwijderd [N 26 (1964)] III-2-1
ragout van gebraden gevogelte ragout: rààgou (Heerlen) Hoe noemt U: Ragout van gebraden gevogelte (salmi) [N 80 (1980)] III-2-3