e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
railbokpal knip: knip (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Rail, onderdeel van een railbok, die iets verder naar buiten is gelegd dan de andere railstukken. Door deze rail weg te slaan wordt bereikt dat de bok vanzelf instort. [N 95, 371 add.; monogr.] II-5
rails rails (<eng.): rèjls (Heerlen), schinnen: [vgl. Q 208]  sjinnə (Heerlen), spoor: sjpaor (Heerlen) de staven waarop een trein loopt [rails, riels, riggels] [N 90 (1982)] III-3-1
rakelijzer kraaienstaaf: krɛjǝštāf (Heerlen), vuurhaak: vȳrhǫak (Heerlen) IJzeren staaf met een recht of gebogen uiteinde, waarmee de smid de omvang van het vuur regelt en sintels uit het vuur verwijdert. Zie ook afb. 11 en het lemma "rakelijzer" in Wld II.8, pag. 21. Het betreft daar een vergelijkbaar voorwerp dat door de pottenbakker wordt gebruikt. Zie voor het woordtype stochelijzer (Q 121, 121b) ook RhWb (VIII), kol. 720, s.v. ɛstochelnɛ, ɛstöchelnɛ, "das Feuer, den Ofen (...) schüren mit dem Schürhaken".' [N 33, 31; N 33, 32] II-11
ramen lappen wassen: wässche (Heerlen), zemen: zeemə (Heerlen) ramen zemen [DC 15 (1947)] III-2-1
rammelaar rabbel: rabəl (Heerlen), rabbeltje: rebbelke (Heerlen), reͅbəlkə (Heerlen), Zie ook: rammeleer.  rebbelke (Heerlen), rammelaar: reemeleejr (Heerlen), rĕmmelèër (Heerlen), Zie ook: rebbelke.  rammeleer (Heerlen) Het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater]. [N 88 (1982)] || konijn, mannetje [DC 04 (1936)] || Rammelaartje der zuigelingen. || Rammelaartje. III-2-1, III-3-2
rammelen rammelen: ràmmələ (Heerlen) een onwelluidende, trillende klank voortbrengen, gezegd van loszittende voorwerpen die in beweging gebracht worden [rammelen, rotelen] [N 91 (1982)] III-4-4
rammenas rammenas: rammenas (Heerlen, ... ) ramenas I-7
rand van een hoed luif: leuf (Heerlen) luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)] III-1-3
rangeerterrein rangeerplaats: ranšērplātš (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]), rangeerterrein: ranšērtǝręjn (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), ranžērtǝręjn (Heerlen  [(Emma)]   [Maurits]) Plaats waar de kolentreinen worden samengevoegd of gesplitst. [N 95, 23] II-5
rank rank: rank (Heerlen), räng (Heerlen), o.a. wingerdrank. mv.; verkl.w.: reng; rengsjke  rank (Heerlen) rank [SGV (1914)] || ranken (v.e. wingerd) [SGV (1914)] III-4-3