e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
restant vissen fuik: foek (Heerlen), nengen: van honden? vissen?  nenge (Heerlen), net: net (Heerlen), snoek: sjnooëk (Heerlen) bijten, van vissen gezegd || fuik [SGV (1914)] || snoek || visnet [SGV (1914)] III-4-2
restant vogels charluut: cf HBHS 93; daar -uup; cf. carolus in FEW II  sjarluut (Heerlen), jonge spreeuwen: jong sjprieë (Heerlen), jongen: jonge (Heerlen), vliegen: vleege (Heerlen), wijf: wief (Heerlen) goudplevier || jong van de merel [DC 06 (1938)] || jong van de spreeuw [DC 06 (1938)] || vliegen [SGV (1914)] || vrouwelijke merel [DC 06 (1938)] III-4-1
restant zoogdieren das: das (Heerlen, ... ), däs (Heerlen), muiskeutelen: moeskuttele (Heerlen), tam: taam (Heerlen), wild: ee wild värke  wild (Heerlen), zak: zak (Heerlen, ... ) buik, ook lijf v dieren || das [DC 07 (1939)], [SGV (1914)] || muizenkeutels || tam [DC 19 (1951)] || wild [SGV (1914)] III-4-2
restkool grens: grɛns (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale, Willem-Sophia]), restkool: ręstkoal (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Zwartberg, Waterschei]), zekerheidspand: zikǝrhētspant (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma]), zekerheidsstreb: zikǝrhētsštrēp (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Een hoeveelheid kool die, door welke oorzaken dan ook, niet ontgonnen wordt. Het woordtype "kant" werd volgens Lochtman (pag. 190) op de Domaniale mijn nog tot in de jaren 1920-1930 gebruikt. [N 95, 518; monogr.] II-5
reumatiek reumatiek: rummətiĕk (Heerlen) Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)] III-1-2
reuzel veer: vērǝ (Heerlen) Bladvet, vetweefsel tegen de achtervlakte van de buik bij varkens. Het zijn twee platen vet. Men hangt ze op een stok te drogen (P 107a) en vervolgens worden ze in vierkante stukjes gesneden. Algemeen gebruik is dat deze vierkante stukjes worden gebraden tot "kaantjes". Het vet dat na het uitbakken overblijft, gebruikt men als smeer- of bakvet. [N 28, 75; N 28, 76; monogr.] II-1
reuzel, bladvet rauw varkensvet: Eigen syst.  rŏw verkesvet (Heerlen), reuzel: Eigen syst.  reuzel (Heerlen), verensvet: veeresvet (Heerlen) Ongesmolten varkensvet, reuzel, (vlieze, vieze, vizze, reuzel?) [N 16 (1962)] III-2-3
revers revers: rǝvē̜r (Heerlen), revers (fr.): revèr (Heerlen) De omslag van de kraag op de borst. [N 59, 124; N 62, 31d; MW] || Hoe noemt U: de revers? [N 62 (1973)] II-7, III-1-3
rib rib: rib (Heerlen), rub (Heerlen, ... ) rib [SGV (1914)] || rib, ribben [N 10 (1961)] III-1-1
ribbel ribbel: rĭĕbbəl (Heerlen) een smalle, langwerpige verhoging aan een voorwerp [ribbel, ril, reef, rif] [N 91 (1982)] III-4-4