e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rond wittebrood plats: plats (Heerlen), Eigen syst.  plats (Heerlen), weg: wek (Heerlen), #NAME?  wek (Heerlen) Plat, rond wittebrood (plats?) [N 16 (1962)] || rond brood, gebakken van bloem [N 29 (1967)] III-2-3
ronde schaar leerscheer: lejǝršīr (Heerlen) Schaar met gekromde benen waarmee men een in het leer uitgezette cirkel kan uitknippen. [N 36, 29a] II-10
ronde vijl, rattenstaart rattenstaart: ratǝštats (Heerlen) Kleine, ronde, spits toelopende vijl. De ronde vijl wordt gebruikt voor het vijlen van gaten en gebogen oppervlakten. Zie ook afb. 102. [N 33, 94; N 64, 53e; monogr.] II-11
rondel schijf: (mv)  šīvǝ (Heerlen) Het met de ronde schaar of schijvensnijder gesneden rond stuk leer of ronde koperen schijf, gebruikt ter versiering. [N 36, 29b] II-10
rondhout van een platte kant voorzien aanplatten: āplatǝ (Heerlen  [(Emma)]   [Laura, Julia]), aanpletten: āplɛtǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Wilhelmina]) Een rondhout geheel of gedeeltelijk van een platte zijde voorzien. Volgens de invuller uit Q 33 werd dit werk op de mijn Emma vooraf in de zagerij gedaan. [N 95, 308; monogr.] II-5
rondleiding rondleiding: roŋklɛjdeŋ (Heerlen  [(Emma)]   [Laura, Julia]), vip-safari: vep safāri (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma]) Rondleiding van met name hoogwaardigheidsbekleders door het boven- en ondergrondse gedeelte van de mijn. [N 95, 997; monogr.] II-5
rondreizen, pendelen rondreizen: róntreezə (Heerlen) rondreizen [pendelen, de navet doen] [N 90 (1982)] III-3-1
rondsel van de watermolen ritsel: ritsel (Heerlen) Het spijlen- of stavenrad aan de onderzijde van het staakijzer. Al naar gelang het aantal steenkoppels kan zowel het aswiel als het kroonrad in het rondsel grijpen. Uit de opgaven is niet altijd af te leiden of met de term rondsel een spijlenrad bedoeld wordt. In een groot aantal molens was het rondsel vaak vervangen door een klein ijzeren kamrad met ijzeren tanden. De benaming rondsel bleef dan behouden. Zie ook het lemma ɛrondsel van de windmolenɛ.' [Vds 81; Jan 102; Coe 82; Grof 102; A 42A, 13; N O, 14a; N D, 25; monogr.] II-3
rondslenteren, ronddolen trampelen: trampele (Heerlen), zwabberen: zwabbere (Heerlen) lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] III-1-2
rongblokken scheien: šēi̯ǝ (Heerlen), schemelblokken: (enkelv)  šēmǝlblǫk (Heerlen), schemerblokken: (enkelv)  šēǝmǝrblǫk (Heerlen) Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.] I-13