e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoppen schoppen: schuppe (Heerlen), stampen: sjtámpə (Heerlen), treden: trêênə (Heerlen) schoppen [SGV (1914)] || Schoppen: met de uitgestoken voet krachtig treffen (schoppen, trappen, trampen, stampen). [N 84 (1981)] III-1-2
schoppen in het kaartspel schoppen: sjuppen-oas (Heerlen) Schoppen-aas. III-3-2
schoren afpolten: āfpoltǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma]), āfpǫltǝ (Heerlen  [(Emma)]   [Laura, Julia]), afschoren: āfšoǝrǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]), verpolten: vǝrpǫltǝ (Heerlen  [(Emma)]   [Zwartberg, Waterschei]) Een of meer horizontale houten balken tussen twee ondersteuningen plaatsen om te verhinderen dat de ondersteuningen door de gesteentedruk gaan verschuiven. Zie ook het lemma Schoor. [N 95, 301; N 95, 353; N 95, 300; N 95, 899; monogr.] II-5
schors (alg.) leut: leut (Heerlen), schors: WBD/WLD  sjòrsj (Heerlen) De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)] || schors III-4-3
schorseneer schorseneel: van het Ital. scorzo nero: zwarte schil  sjorsjeniele (Heerlen) schorseneren I-7
schort zonder borststuk voorscholk: gebruikt om vuil werk te doen  vōršoͅlek (Heerlen) voorschoot (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)] III-1-3
schort, voorschoot scholk: šolǝk (Heerlen) [N 30, 5a; monogr.] II-9
schortenbont scholkenbont: šōlkǝbōnt (Heerlen) Bonte stof voor schorten, meestal van katoenen stof. [N 62, 86; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.] II-7
schortvol schoot: sjôet (Heerlen), schootvol: sjôetvól (Heerlen) de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)] III-4-4
schot schot: schuut (Heerlen) schot [SGV (1914)] III-3-1