e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schurk, smeerlap batjak: bátjàk (Heerlen), batraaf: bátrààf (Heerlen), beest: bîes (Heerlen), deugeniet: dûûgəneet (Heerlen), saras: sááràs (Heerlen), schavuit: schavuut (Heerlen), smeerkanis: sjmîêrkàànəs (Heerlen), smeerlap: sjmîêrlap (Heerlen) een persoon die allerlei streken uithaalt met kwade bedoelingen [prul, smeerlap, rakker, deugniet, beest, schobberd, schavuit] [N 85 (1981)] || schavuit [SGV (1914)] III-1-4
schutsboom vogelstang: voeëgelsjtang (Heerlen), vūəgəlsjtaŋ (Heerlen) De lange staak waar bovenop een houten vogel is bevestigd die afgeschoten moet worden [schuttersboom, schutsboom, gaai, gaaipers, pers, wip, sprang]. [N 88 (1982)] || Hoge mast om de vogel te schieten. III-3-2
schutter schut: sjət (Heerlen), Zie ook: sjutter.  sjut (Heerlen), schutter: schutter (Heerlen), Zie ook: sjut.  sjutter (Heerlen) schutter [RND], [SGV (1914)] || Schutter. III-3-2
schutters schutters: schutters (Heerlen) schutters (mv.) [SGV (1914)] III-3-2
schuur hooimattis (?): hø̜i̯mates (Heerlen), schuur: šȳ(ǝ)r (Heerlen), Verklw. sjuurke  sjuur (Heerlen), stal: Verklw. sjtelke  sjtal (Heerlen) Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c] || schuur I-6, III-2-1
schuurblok schuurblok: šūrblǫk (Heerlen) Rubber, kurken of houten blokje waaromheen het schuurpapier wordt gedaan. [N 67, 60d] II-9
schuurmiddel blauwe steen: blaue stëe (Heerlen), rode aarde: roa eëd (Heerlen), zand: zank (Heerlen), zānt (Heerlen) schuurmiddel om metaal glanzend te maken - blauwsteen (uitgewreven azuursteen) [DC 15 (1947)] || schuurmiddel om metaal glanzend te maken - roodaarde (voor het gladmaken van gebruineerd koper) [DC 15 (1947)] || schuurmiddel om metaal glanzend te maken - zand [DC 15 (1947)] III-2-1
schuurpapier schuurpapier: šūrpapīr (Heerlen), šūǝrpapīr (Heerlen), zandpapier: zaŋkpapīr (Heerlen) Stevig papier waarop korrels schurend materiaal zijn aangebracht. Het schuurmateriaal van schuurpapier wordt normaal onderverdeeld in grove, middel en fijne korrel. Daartussen bestaan nog diverse gradaties, die worden uitgedrukt in nummers die ongeveer overeenkomen met het aantal korrels per vierkante centimeter. Zie ook de lemmata "schuurpapier" en "waterproof-schuurpapier" in de paragraaf over de vaktaal van de huisschilder in Wld II. 9, pag. 205. [N 33, 233; N 33, 234; N 64, 56a; N 64, 56c; monogr.] || Stug papier dat aan één zijde met glaspoeder of amaril beplakt is en gebruikt wordt voor het gladschuren van hout. Men onderscheidt bij schuurpapier verschillende korreldiktes. [N 67, 60a; L 42, 44; monogr.] II-11, II-9
schuurpoort schuurdeur: šø̄rdȳr (Heerlen), schuurpoort: šȳrpǭ.t (Heerlen) De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.] I-6
schuursteen puimsteen: pømpštē (Heerlen) Brok zandsteen of puimsteen voor schuurwerk. Puimsteen is een vulkanisch gesteente met een sponsachtig uiterlijk. Zie ook het lemma "puimsteen" in de paragraaf over de vaktaal van de huisschilder in Wld II.9, pag. 205. [N 33, 260; N 33, 380; N 64, 57a; monogr.] II-11