e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trompet treut: tr"t (Heerlen), tröat (Heerlen), trompet: trompet (Heerlen) Een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje]. [N 90 (1982)] || Trompet. III-3-2
troosten; troost troost: truës (Heerlen), trûus (Heerlen), troosten: truëste (Heerlen, ... ), trüste (Heerlen) het schenken van bemoediging en verzachting bij smart, of droefheid [troost, konsolatie] [N 85 (1981)] || troost || troosten [SGV (1914)] III-1-4
tros vruchten troemel: bijv. druiven  troemmel (Heerlen), tros: WBD/WLD  tròs (Heerlen) Een tros van twee of meer vruchten (resel, rist, tros, klis, trobbel, trossel, troppel, ritsel, bak, trochel). [N 82 (1981)] || tros I-7
trots groots: greuëtsj (Heerlen), gruëtsj (Heerlen), grûutsj (Heerlen), stolz (du.): sjtóls (Heerlen) fier || ijdel, trotsch || vervuld en blijk gevend van een gevoel van meerderheid boven anderen [groots, fier, trots, heel, freet, moedig, moetig,glorieus] [N 85 (1981)] III-1-4
trotsheid grootsigheid: grûudzjichheet (Heerlen), stolzigheid (<du.): sjtólsichheet (Heerlen) het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)] III-1-4
trouw trouw: trui (Heerlen) trouw III-1-4
trouwboekje trouwboekje: trouwbeuksjke (Heerlen) trouwboekje III-2-2
trouwen trouwen: trouwe (Heerlen), trowe (Heerlen), tròwwə (Heerlen) door het huwelijk verenigd worden; trouwen [sjanken, sanksen, berinnen, trouwen] [N 87 (1981)] || trouwen III-2-2
trouwpak frak: [sic]  frak (Heerlen), trouwkostuum: troowkostuum (Heerlen), trouwpak: troowpak (Heerlen) trouwkostuum [t trouwdinge, trouwpak] [N 23 (1964)] III-1-3
trouwring trouwring: troowrin?? (Heerlen), troowrink (Heerlen), trouwrink (Heerlen) huwelijk [SGV (1914)] || trouwring III-2-2