22414 |
vissnoer |
lijn:
līn (Q113p Heerlen),
snoer:
sjnōr (Q113p Heerlen)
|
Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22417 |
visvangst |
roffel:
rufəl (Q113p Heerlen)
|
Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
28584 |
vizier |
gaasvenster:
gāsvenstǝr (Q113p Heerlen)
|
Venster in de bijenkap, geweven van ijzer- of koperdraad, paardehaar of tegenwoordig ook nylon. [N 63, 74e; monogr.]
II-6
|
20910 |
vla |
pudding:
Verklw. boedingsjke
boeding (Q113p Heerlen)
|
vla
III-2-3
|
20727 |
vlaai |
vla:
vla (Q113p Heerlen),
Eigen syst.
vla (Q113p Heerlen),
Verklw. vleëke
vla (Q113p Heerlen),
vladem:
Verklw. vleëmke
vlaam (Q113p Heerlen)
|
vla || Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
toeslag:
toowschlaag (Q113p Heerlen),
(korte oo-klank).
toowschlaag (Q113p Heerlen),
Eigen syst.
tŏwsjlaag (Q113p Heerlen)
|
Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20731 |
vlaai met reepjes deeg |
leddertjesvla:
ledderkesvla (Q113p Heerlen),
Eigen syst.
ledderkesvla (Q113p Heerlen),
linzenvla:
linzevla (Q113p Heerlen),
taart:
toeët (Q113p Heerlen)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
schpieës (Q113p Heerlen),
spies (Q113p Heerlen),
Eigen syst.
sjpies (Q113p Heerlen)
|
Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19602 |
vlaaischotel |
vlaaischotel:
flaaisjootel (Q113p Heerlen),
vlaschotel:
flaaschóttel (Q113p Heerlen),
vlaaschottel (Q113p Heerlen),
vlaaschóttel (Q113p Heerlen),
vlaasjottəl (Q113p Heerlen),
vlaschôttel (Q113p Heerlen),
vlasjóttel (Q113p Heerlen)
|
schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)]
III-2-1
|
30136 |
vlaams verband |
vlaams verband:
vlāms ˲vǝrbant (Q113p Heerlen),
vlāms ˲vǝrbaŋk (Q113p Heerlen),
vlāmš ˲vǝrbaŋk (Q113p Heerlen)
|
Verband, doorgaans toegepast bij muren dikker dan een halve steen, waarbij in iedere laag zowel koppen als strekken zijn verwerkt. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: drieklezoor, kop, strek, kop, strek, kop; tweede laag: kop, strek, kop, strek, kop, strek; derde laag: drieklezoor, kop, strek, kop, strek, kop, strek, enz. (Westra, pag. 20). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24e; monogr.]
II-9
|