e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vredewis wis: wøš (Heerlen) Bosje stro, gras of iets dergelijks op een stok of tak gebonden, en geplaatst op akkers en weiden, om aan te geven dat deze niet meer toegankelijk zijn o.a. voor weidend vee of jagers. [N M, 26; L 32, 80; monogr.] I-8
vreemde (man) vreemde man: inne vräme man (Heerlen) vreemde [een ~ man] [SGV (1914)] III-3-1
vregelpaal koning: køneŋ (Heerlen), treuil (fr.): trøl (Heerlen) In de Kempen en in het zuid-oosten van het onderzoeksgbied wordt een tweede boom voor het vastzetten van het hooi op de kar gebruikt. Deze vregelpaal is (doorgaans draaibaar) onder in de bak van de hoogkar gemonteerd en loopt door het midden van het verzwaarde dwarse sluithout, de bril. Het bindtouw werd dan om deze vregelpaal heengeslagen en daarna werd deze door middel van een stok of knuppel, de vregelstok, aangedraaid. Zie ook de toelichting bij het lemma ''vregelstok'' en afbeelding 15. De foto''s van afbeelding 15 zijn genomen in Mechelen aan de Maas (Q 9). [N 17, 14a; JG 1d, 2c; monogr.] I-3
vreugde freude (du.): vruit (Heerlen), vröjt (Heerlen), vgl. Hgd.  vruid (Heerlen), plezier: pləzeer (Heerlen), spa (du.): sjpàs (Heerlen) een gevoel van blijdschap in het algemeen [plezier, lol, vreugd] [N 85 (1981)] || vreugde [SGV (1914)] III-1-4
vriend vriend: inne truie vrunk (Heerlen), vrunk (Heerlen), vrønt (Heerlen) trouwe [een ~ vriend] [SGV (1914)] || vriend [SGV (1914)] || vriend(in) [RND] III-3-1
vriendelijk vriendelijk: vrundlieg (Heerlen), vruntelig (Heerlen), vruntelik (Heerlen), vruntəlich (Heerlen) vriendelijk || welgezind tegenover andere mensen, vriendelijk [gemeen, braaf] [N 85 (1981)] III-1-4
vriesweer vriezeweer: vreeze weer (Heerlen), vreeze-weer (Heerlen) vriezend weer, koud en droog [N 22 (1963)] III-4-4
vriezenx bakken: ⁄t bakt (Heerlen), vriezen: vreeze (Heerlen, ... ), ⁄t vreus (Heerlen) vorst, het vriezen [gevreur] [N 22 (1963)] || vriezen [SGV (1914)] || vriezen [bieberen, bikken] [N 22 (1963)] III-4-4
vrijgezel jonggezel: jonkesèl (Heerlen), vrijgezel: vreejgəzèl (Heerlen) vrijgezel [SGV (1914)] || vrijgezel; ongehuwde man [patriara, wicht, vrijgezel] [N 86 (1981)] III-2-2
vrijplaats bij het baarspel meul: meul (Heerlen) Honk, vrijplaats bij kinderspelen. III-3-2