33693 |
vredewis |
wis:
wøš (Q113p Heerlen)
|
Bosje stro, gras of iets dergelijks op een stok of tak gebonden, en geplaatst op akkers en weiden, om aan te geven dat deze niet meer toegankelijk zijn o.a. voor weidend vee of jagers. [N M, 26; L 32, 80; monogr.]
I-8
|
21398 |
vreemde (man) |
vreemde man:
inne vräme man (Q113p Heerlen)
|
vreemde [een ~ man] [SGV (1914)]
III-3-1
|
32943 |
vregelpaal |
koning:
køneŋ (Q113p Heerlen),
treuil (fr.):
trøl (Q113p Heerlen)
|
In de Kempen en in het zuid-oosten van het onderzoeksgbied wordt een tweede boom voor het vastzetten van het hooi op de kar gebruikt. Deze vregelpaal is (doorgaans draaibaar) onder in de bak van de hoogkar gemonteerd en loopt door het midden van het verzwaarde dwarse sluithout, de bril. Het bindtouw werd dan om deze vregelpaal heengeslagen en daarna werd deze door middel van een stok of knuppel, de vregelstok, aangedraaid. Zie ook de toelichting bij het lemma ''vregelstok'' en afbeelding 15. De foto''s van afbeelding 15 zijn genomen in Mechelen aan de Maas (Q 9). [N 17, 14a; JG 1d, 2c; monogr.]
I-3
|
19341 |
vreugde |
freude (du.):
vruit (Q113p Heerlen),
vröjt (Q113p Heerlen),
vgl. Hgd.
vruid (Q113p Heerlen),
plezier:
pləzeer (Q113p Heerlen),
spa (du.):
sjpàs (Q113p Heerlen)
|
een gevoel van blijdschap in het algemeen [plezier, lol, vreugd] [N 85 (1981)] || vreugde [SGV (1914)]
III-1-4
|
20294 |
vriend |
vriend:
inne truie vrunk (Q113p Heerlen),
vrunk (Q113p Heerlen),
vrønt (Q113p Heerlen)
|
trouwe [een ~ vriend] [SGV (1914)] || vriend [SGV (1914)] || vriend(in) [RND]
III-3-1
|
18852 |
vriendelijk |
vriendelijk:
vrundlieg (Q113p Heerlen),
vruntelig (Q113p Heerlen),
vruntelik (Q113p Heerlen),
vruntəlich (Q113p Heerlen)
|
vriendelijk || welgezind tegenover andere mensen, vriendelijk [gemeen, braaf] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25203 |
vriesweer |
vriezeweer:
vreeze weer (Q113p Heerlen),
vreeze-weer (Q113p Heerlen)
|
vriezend weer, koud en droog [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25200 |
vriezenx |
bakken:
⁄t bakt (Q113p Heerlen),
vriezen:
vreeze (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
⁄t vreus (Q113p Heerlen)
|
vorst, het vriezen [gevreur] [N 22 (1963)] || vriezen [SGV (1914)] || vriezen [bieberen, bikken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20316 |
vrijgezel |
jonggezel:
jonkesèl (Q113p Heerlen),
vrijgezel:
vreejgəzèl (Q113p Heerlen)
|
vrijgezel [SGV (1914)] || vrijgezel; ongehuwde man [patriara, wicht, vrijgezel] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23158 |
vrijplaats bij het baarspel |
meul:
meul (Q113p Heerlen)
|
Honk, vrijplaats bij kinderspelen.
III-3-2
|